ECLI:NL:HR:2002:AE3565
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- E.J. Numann
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen verwerping niet-ontvankelijkheidsverweer in verkeerszaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1953 en wonende te Bergen op Zoom, was vervolgd voor het verlaten van de plaats van een verkeersongeval op 15 mei 1999, waarbij schade was toegebracht aan meerdere voertuigen. De verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging, omdat de richtlijnen van het openbaar ministerie niet waren gevolgd, met name de richtlijn die stelt dat bij schadevergoeding volstaan kan worden met een boete. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de bijzondere omstandigheden van het geval, waaronder de aanzienlijke schade aan vijf voertuigen, een vervolging rechtvaardigden.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de enkele stelling dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou zijn, geen steun vindt in het recht. De Hoge Raad benadrukte dat het openbaar ministerie in bepaalde gevallen kan afwijken van de richtlijnen, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak. De verwerping van het niet-ontvankelijkheidsverweer door het Hof werd als juist beoordeeld, en de Hoge Raad oordeelde dat het beroep in cassatie niet kon leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor het openbaar ministerie om in specifieke gevallen te kunnen afwijken van richtlijnen, mits dit goed gemotiveerd wordt. De beslissing van de Hoge Raad heeft implicaties voor de toepassing van vervolgingsrichtlijnen in verkeerszaken en benadrukt de rol van de rechter in het beoordelen van de rechtmatigheid van vervolgingen.