ECLI:NL:HR:2004:AN9191
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Vertrouwensbeginsel en niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 januari 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder vrijgesproken door het Gerechtshof, maar het Openbaar Ministerie had beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak terug. De kern van de zaak draait om de vraag of de verdachte gerechtvaardigd kon vertrouwen op een kennisgeving van het parket bij de Hoge Raad, waarin onjuist werd weergegeven dat de cassatieprocedure was afgerond. De verdediging stelde dat deze kennisgeving de verdachte het vertrouwen gaf dat hij niet verder vervolgd zou worden, wat in strijd zou zijn met het vertrouwensbeginsel.
De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte niet het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen aan de onjuiste kennisgeving, omdat het parket bij de Hoge Raad geen deel uitmaakt van het Openbaar Ministerie. De Hoge Raad concludeerde dat de onjuiste informatie in de kennisgeving de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie om de vervolging voort te zetten niet raakt. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in het strafrecht, maar ook de grenzen daarvan, vooral wanneer het gaat om administratieve fouten van het parket bij de Hoge Raad. De beslissing van de Hoge Raad bevestigt dat een onjuiste kennisgeving niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging.