ECLI:NL:HR:2003:AL4369
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift tegen kennisgeving verdere vervolging en het vertrouwensbeginsel in strafzaken
In deze zaak gaat het om een bezwaarschrift tegen een kennisgeving van verdere vervolging, ingediend door de verdachte, die in een gerechtelijk vooronderzoek was betrokken bij een poging tot uitvoer van amfetamine. De verdachte ontving op 2 november 1999 een brief van de rechter-commissaris waarin werd meegedeeld dat de officier van justitie hem niet meer zou vervolgen. Deze mededeling, die door de griffier was ondertekend, leidde tot de veronderstelling bij de verdachte dat hij niet verder vervolgd zou worden. Echter, op 14 december 1999, na de sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek, werd er alsnog een kennisgeving van verdere vervolging uitgebracht door de officier van justitie, mr. L. Ang.
De Hoge Raad oordeelt dat de mededeling in de brief van de rechter-commissaris niet kan worden toegerekend aan de officier van justitie. Het hof heeft vastgesteld dat de officier van justitie nooit de intentie heeft gehad om de verdachte niet te vervolgen en dat de griffier mogelijk een verkeerde indruk heeft gewekt. De Hoge Raad concludeert dat de verdachte niet op de mededeling van de rechter-commissaris mocht vertrouwen, aangezien deze niet bevoegd was om beslissingen te nemen over de vervolging.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, omdat het hof op juiste gronden heeft geoordeeld dat de mededeling niet aan de officier van justitie kan worden toegerekend. De beslissing van het hof is niet onbegrijpelijk en geeft geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting. De zaak bevestigt het belang van het vertrouwensbeginsel in strafzaken, maar ook de grenzen daarvan wanneer het gaat om de bevoegdheden van de rechter-commissaris en de officier van justitie.