Conclusie
1.Feiten en procesverloop
2.Bespreking van het principaal cassatiemiddel (onvoorwaardelijk gedeelte)
subonderdeel 2.2klaagt de man dat het hof deze vergoeding heeft toegekend zonder de vrouw een gebruiksvergoeding op grond van art. 3:169 BW had gevorderd. Aldus heeft het hof in strijd gehandeld met het bepaalde in art. 23 Rv. Indien het hof zelf uit de stellingen van de vrouw heeft opgemaakt dat zij een gebruiksvergoeding verlangde, heeft het hof in strijd gehandeld met de lijdelijkheid die hem ingevolge art. 24 Rv past, althans geen toereikende motivering gegeven (
subonderdelen 2.3 - 2.6). Ten slotte klaagt de man dat het hof eraan voorbij gaat dat de man in hoger beroep had bestreden dat hij met uitsluiting van de vrouw het gebruik van de boot had.
subonderdelen 2.7 en 2.8ook doel treffen.
met uitsluiting van de andere echtgenootgebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding [12] . Essentieel hierbij is de uitsluiting van de ander: de enkele omstandigheid dat een deelgenoot in feite de enige van de deelgenoten is die gebruik maakt van het goed, is op zichzelf niet toereikend om te zijnen laste een gebruiksvergoeding toe te kennen [13] . Nu de man in hoger beroep had bestreden dat hij (in deze periode) de boot heeft gebruikt
met uitsluiting van de vrouw [14] en nu het hof niet ingaat op die bestrijding, is het oordeel tot toekenning van een gebruiksvergoeding ontoereikend gemotiveerd. Om deze reden acht ik het middelonderdeel gegrond en kunnen de bestreden arresten niet in stand blijven.
jegens zijn werkgeverop een bijzondere wijze aan hem verknocht waren; zo ja, dan had het hof moeten aannemen dat de aanspraken van de man jegens Stamrecht B.V. ook op een bijzondere wijze aan hem zijn verknocht.
nietop een bijzondere wijze verknocht is? [18] . Mijns inziens mag de beslissing niet in die zin worden opgevat [19] . Of een ontslagvergoeding verknocht is, en, zo ja, in hoeverre de verknochtheid zich ertegen verzet dat de ontslagvergoeding in de goederengemeenschap valt, hangt immers af van de aard van de ontslagvergoeding zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. De
strekkingvan de ontslagvergoeding, zoals deze door haar bestemming wordt bepaald, is van invloed op de vraag of een ontslagvergoeding verknocht is [20] .
zelfstandigte worden beoordeeld of zij wegens verknochtheid aan de man geheel of gedeeltelijk buiten de gemeenschap van goederen vallen. Het hof heeft vastgesteld dat – wat er zij van het karakter van de aanspraak op schadevergoeding jegens de werkgever − de aanspraken op periodieke uitkeringen (jegens de werkgever respectievelijk jegens Stamrecht B.V.) in de gemeenschap vallen nu zij, gezien hun bestemming (het hof spreekt van een “gewijzigde bestemming”), de strekking hebben van een pensioenvoorziening (dus niet ter vervanging van inkomen dat de man bij voortzetting van de dienstbetrekking zou hebben genoten) [25] . Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk voor de lezer noch ontoereikend gemotiveerd.
De eerste, tweede, derde, vierde en vijfde klachtvan onderdeel 3, zoals hiervoor weergegeven, falen daarom.
Subonderdeel 3.28mist zelfstandige betekenis naast de voorgaande klachten en behoeft daarom geen bespreking.
3.Bespreking van het incidenteel cassatieberoep
subonderdelen 1 - 15van het incidenteel middel betoogt de vrouw dat het hof in rov. 2.11 van het tussenarrest van 20 augustus 2013 en in het eindarrest van 20 mei 2014 de polis bij Nationale Nederlanden tegelijkertijd heeft aangemerkt als een te verevenen pensioenrecht conform de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding en als onderdeel van een verdelingsovereenkomst tussen de ex-echtgenoten. Naar de mening van de vrouw behoort de gehele tijdens het huwelijk opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen te worden verevend en te worden besteed ten behoeve van een gelijke oudedagsvoorziening voor beide ex-echtgenoten. Volgens de klacht handelt het hof in strijd met de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, door uit te gaan van een waarde van de pensioenpolis in het economisch verkeer op de peildatum en deze vervolgens in deling te brengen, in plaats van dit pensioen te verevenen.
novum) in cassatie, nu de vrouw in de procedure bij de rechtbank en het hof een dergelijke vordering nimmer heeft ingesteld en zelfs haar vordering op art. 3:196 BW had gegrond.
subonderdeel 11).
in casuis de verdeling van deze aanspraken geschied in het deelconvenant eind 2006). Dit is echter anders, wanneer de deelgenoten voor de waardering van (een deel van) de goederengemeenschap een bepaalde peildatum hanteren, en daarmee ook de vruchten die de gemeenschap na die peildatum oplevert hebben willen toekennen aan de deelgenoot die bij de scheiding en deling het goed krijgt toegedeeld [32] .
subonderdelen 17 - 25van het incidenteel middel van de vrouw zijn gericht tegen het oordeel dat voor de hoogte van de onderhoudskosten van de boot moet worden uitgegaan van € 13.000,- op jaarbasis; dit komt overeen met 5% van de vrije verkoopwaarde van de boot na herstel van gebreken, te weten: € 260.000. Volgens de klacht had het hof hier moeten uitgaan van de lagere waarde, waarvoor de boot bij beschikking van de rechtbank Zutphen van 26 oktober 2007 aan de man is toebedeeld: die lagere waarde is met gezag van gewijsde tussen partijen komen vast te staan.
in het kader van de verdelingtussen partijen de waarde van de boot op een lager bedrag is vastgesteld, doet niet af aan de juistheid van de door de deskundige Kieft gemaakte en door het hof overgenomen begroting van de onderhoudskosten.
subonderdelen 26 - 30van het incidenteel cassatiemiddel zijn gericht tegen het oordeel in rov. 4.6 van het tussenarrest van 11 mei 2010 dat de vrouw de helft van de kosten van (rechtsbijstand in) de procedure tegen de verkoper van de boot dient te dragen. De klacht valt uiteen in twee delen.
4.Bespreking van het principaal cassatiemiddel (voorwaardelijk gedeelte)
subonderdelen 4.2 - 4.9klaagt de man over onjuistheid en onbegrijpelijkheid van het oordeel dat, bij beantwoording van de vraag of een partiële verdeling op grond van art. 3:196 BW kan worden vernietigd, wél acht dient te worden geslagen op de verdelingen die aan die partiële verdeling zijn voorafgegaan en geen acht wordt geslagen op goederen en schulden die ten tijde van die partiële verdeling onverdeeld zijn gebleven [36] . Wanneer de rechter een slotverdeling vaststelt nadat tussen de betrokken partijen een of meer partiële verdelingen hebben plaatsgevonden, en hij tegelijkertijd een oordeel moet geven over de vraag of in één van die partiële verdelingen sprake is geweest van benadeling voor meer dan een kwart, moet – volgens de man − de beoordeling plaatsvinden met inachtneming van
allegoederen en schulden van de gemeenschap, met inbegrip van die, welke door de rechter in dezelfde uitspraak worden verdeeld.
subonderdelen 4.8 en 4.9klaagt de man over onjuistheid van de vaststelling in rov. 2.7 en 2.8 van het tussenarrest van 20 augustus 2013, dat partijen geen bezwaren hebben geuit tegen het voorshands gegeven oordeel [37] dat geen rekening wordt gehouden met vermogensbestanddelen die ten tijde van het sluiten van het convenant nog niet waren verdeeld. Deze laatste klacht acht ik gegrond, in zoverre dat voor de lezer van de akte ter rolle van de man d.d. 4 december 2012 onbegrijpelijk is hoe het hof tot zijn oordeel is gekomen dat de man geen bezwaar zou hebben gemaakt tegen dat voorshandse oordeel.
in beginselook beoordeeld naar het tijdstip van de verdeling.
laesio enormis, aanvankelijk geregeld in art. 1158 (oud) BW: boedelscheidingen kunnen worden te niet gedaan ter zake van benadeling, meer dan een vierde gedeelte bedragende. Art. 1159 (oud) BW voegde hieraan toe: “Om te beoordelen of er benadeeling plaats heeft, moeten de goederen naar derzelver waarde op het tijdstip der scheiding worden geschat.” Daarmee was nog geen antwoord gegeven op de vraag of een vordering wegens benadeling met meer dan een kwart al kan worden ingesteld vóórdat de slotverdeling heeft plaatsgevonden, noch een antwoord op de vraag welke goederen van de gemeenschap meetellen indien een partiële verdeling is overeengekomen en een vordering wegens benadeling met meer dan een kwart wordt ingesteld: alleen de goederen die betrokken zijn in die partiële verdeling waarvan de nietigheid wordt ingeroepen of ook andere gemeenschapsgoederen? Klaasens-Eggens-Polak was van mening dat, ook bij partiële verdelingen, de benadeling steeds wordt berekend op de gehele gemeenschap [39] . Meijers-Van der Ploeg wilde de partiële delingen
die aan de actie tot vernietiging vooraf zijn gegaanbeschouwen als één geheel en de benadeling berekenen op dat geheel. Het is dan niet nodig de eindafrekening (de slotverdeling) af te wachten [40] . Het vraagstuk is besproken in de dissertatie van W.M. Kleijn. Hij onderscheidde in grote lijnen twee mogelijkheden wanneer een partiële verdeling is overeengekomen:
nietworden meegerekend bij het berekenen van de gestelde benadeling. Het laatste komt mij onjuist voor. Om te beginnen, had het hof rekening moeten houden met de waarde van de boot, die bij beschikking van 26 oktober 2007 tussen partijen is verdeeld. Daarnaast klaagt het middelonderdeel m.i. terecht dat, zelfs indien een dwaling wordt aangenomen ter zake van de waarde van de polis bij Nationale Nederlanden toen deze werd verdeeld, het antwoord op de vraag of de vrouw als gevolg van deze dwaling is benadeeld met meer dan een kwart (van datgene waarop zij bij verdeling van de gemeenschap recht had) afhankelijk is van hetgeen bij de rechter bekend is omtrent de waarde van hetgeen in totaal zal worden verdeeld en het aandeel van de vrouw daarin. In deze visie telt ook mee wat elders in het bestreden arrest over de verdeling van de resterende goederen en schulden is beslist. Zo de Hoge Raad aan deze klacht toekomt, slaagt deze.
subonderdelen 4.10 - 4.13klaagt de man dat het oordeel, in rov. 2.4 en 2.5 van het eindarrest, dat bij de berekening of sprake is van benadeling voor meer dan een kwart ervan moet worden uitgegaan dat de polis bij Nationale Nederlanden een waarde had van € 234.870,-, rechtens onjuist is, althans ontoereikend is gemotiveerd: het hof had ten minste moeten responderen op de stelling van de man dat bij de beoordeling uitsluitend de waarde van
onderdeel Avan deze polis op 20 januari 2000 mocht worden betrokken.