ECLI:NL:HR:2008:BE9080
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- C.A. Streefkerk
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Huwelijksvermogensrecht en de verdeling van aanspraken uit een stamrechtverzekering na echtscheiding
In deze zaak gaat het om de ontbinding van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding en de vraag of aanspraken uit een stamrechtverzekering, waarvoor de werkgever van de man bij diens ontslag een koopsom heeft gestort, in de verdeling van de huwelijksgemeenschap moeten worden betrokken. De vrouw heeft op 25 maart 2005 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Rotterdam om de echtscheiding uit te spreken en om de huwelijksgemeenschap te verdelen. De rechtbank heeft op 9 februari 2006 de echtscheiding uitgesproken en de alimentatie vastgesteld op € 1.080,-- per maand. De man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, wat leidde tot een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage op 24 januari 2007, waarin de alimentatie werd verlaagd en de beschikking voor het overige werd bekrachtigd.
De vrouw heeft cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof, waarbij de man verzocht om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de aard van de aanspraken die voortvloeien uit de stamrechtverzekering en of deze aanspraken in de huwelijksgemeenschap vallen. De Hoge Raad oordeelt dat de ontslagvergoeding, die in de stamrechtverzekering is gestort, niet voor verdeling in aanmerking komt, omdat deze is bedoeld om de man in staat te stellen alimentatie te betalen. De Hoge Raad bevestigt dat de aanspraken die zien op de periode na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap niet in de gemeenschap vallen, terwijl de aanspraken die betrekking hebben op de periode vóór de ontbinding wel in de gemeenschap vallen, mits de waarde daarvan niet meer bedraagt dan de som van de in die periode verschuldigde uitkeringen.
De Hoge Raad verwerpt het principale beroep van de vrouw en bevestigt de beslissing van het hof, waarbij de door het hof gegeven beslissing als juist wordt beschouwd, ongeacht de motivering. De uitspraak is gedaan door de vice-president en een aantal raadsheren van de Hoge Raad en is openbaar uitgesproken op 17 oktober 2008.