ECLI:NL:OGEAC:2023:125

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
CUR202202427 en CUR202202429
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van belastingberoepen en verzoek om immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij de Minister van Financiën beleid heeft uitgevaardigd met betrekking tot de invordering van belastingaanslagen. De belanghebbende, een naamloze vennootschap die sinds eind 2016 geen activiteiten meer verricht en in liquidatie is getreden, had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen winstbelasting over de jaren 2017 en 2018. De Inspecteur der Belastingen heeft de naheffingsaanslagen vernietigd, maar de verzuimboetes gehandhaafd. Tijdens de procedure heeft de Ontvanger aangegeven dat de belastingschuld onder de 1 miljoen ligt en dat hij niet overgaat tot invordering van de aanslagen van 2017 en ouder. Hierdoor is het Gerecht van oordeel dat het belang van de belanghebbende bij een inhoudelijke uitspraak op zijn beroep is komen te vervallen, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

Daarnaast heeft de belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade, maar het Gerecht oordeelt dat gedurende de periode dat de belanghebbende niet bestond, er geen aanleiding is voor een schadevergoeding. De uitspraak concludeert dat de beroep voor zowel 2017 als 2018 niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 dient te vergoeden.

Uitspraak

Uitspraak van 31 mei 2023
BBZ nrs. CUR202202427 en CUR202202429
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op respectievelijk 26 juni 2019 (2017) en 29 juni 2020 (2018) naheffingsaanslagen winstbelasting over de jaren 2017 en 2018 opgelegd naar een verschuldigde belasting van elk NAf 6.000. Daarbij zijn verzuimboetes wegens het niet of niet tijdig doen van aangifte/betaling opgelegd van elk NAf 1.000.
1.2
Belanghebbende heeft op respectievelijk 7 november 2019 (2017) en 26 februari 2021 (2018) tegen de naheffingsaanslagen en verzuimboetes bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 22 april 2022 de naheffingsaanslagen vernietigd en de verzuimboetes gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 20 juni 2022 tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.5
Belanghebbende heeft het beroep op 18 augustus 2022 en 2 mei 2023 nader gemotiveerd.
1.6
De Inspecteur heeft bij e-mailbericht van 5 mei 2023 medegedeeld dat de Ontvanger de verzuimboetes over de jaren 2013 t/m 2017 niet meer zal invorderen.
1.7
De Inspecteur heeft bij e-mailbericht van 10 mei 2023 een printscreen van een verminderingsbeschikking voor het jaar 2018 ingebracht waaruit blijkt dat de verzuimboete voor het jaar 2018 is vernietigd.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2023 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A]. Namens de Inspecteur is [B] verschenen. Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en ingebracht.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is een naamloze vennootschap die sinds eind 2016 geen activiteiten meer verricht en met ingang van 8 november 2019 in liquidatie is getreden.
2.2
De Minister van Financiën heeft in het kader van opschoning van het bestand van de Ontvanger beleid uitgevaardigd. Bij persbericht van 3 april 2023 ‘Aanpassing invorderingsbeleid belastingdienst’ heeft de Minister van Financiën het beleid nader toegelicht. In het persbericht is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Teneinde het invorderingsbestand tot een beheersbaar niveau terug te brengen alsmede om de belastingdienst als geheel de gelegenheid te bieden om in de actualiteit te gaan werken is door de belastingdienst een aanpassing doorgevoerd aan het invorderingsbeleid. In de basis komt deze aanpassing erop neer dat aanslagen welke betrekking hebben op de belastingjaren 2017 en ouder niet meer actief worden ingevorderd. (..)
Op deze hoofdregel zijn echter 3 uitzonderingen in het invorderingsbeleid opgenomen. Aanslagen over de belastingjaren 2017 en ouder worden wel ingevorderd indien deze zijn opgelegd naar aanleiding van een fiscaal strafrechtelijk onderzoek, indien de belastingschuld over de jaren 2017 en ouder NA
f1 miljoen of hoger bedraagt en de belastingdienst over informatie beschikt waaruit blijkt dat er verhaalsmogelijkheden zijn, of indien de belastingschuld over 2017 en ouder reeds op een derdenrekening (zoals bij een notaris) is voldaan. Deze beleidswijziging heeft ook tot gevolg dat bezwaarschriften over de belastingjaren 2017 en ouder niet meer zullen worden afgehandeld tenzij belastingplichtige aangeeft hier belang bij te hebben. (..)”
2.3
Het Gerecht heeft per e-mail van 2 mei 2023 het volgende aan de Inspecteur verzocht:
“Geachte inspecteur,
In verband met het vooronderzoek in de zaken met bovengenoemd nummer, vraagt de rechter uw aandacht voor het volgende.
In een persbericht van 3 april 2023 heeft de Minister van Financiën verwoord dat aanslagen welke betrekking hebben op belastingjaren 2017 en ouder niet meer actief worden ingevorderd. In een aantal, in het persbericht nader omschreven, gevallen zal wel worden ingevorderd. Ook is in het bericht vermeld dat bezwaarschriften over de belastingjaren 2017 en ouder niet meer zullen worden afgehandeld tenzij de belastingplichtige aangeeft hierbij belang te hebben.
Het Gerecht heeft de behandeling van het beroep dat door [belanghebbende] is ingesteld gepland op 11 mei 2023. Nu deze datum snel nadert wenst het Gerecht, ook in verband met de voorbereidingen van deze zittingsronde, graag duidelijkheid over uw positie.
Het Gerecht verzoekt dan ook uw standpunt naar aanleiding van voormeld persbericht van de Minister op korte termijn te vernemen. Meer specifiek wenst het Gerecht te vernemen of de aan belanghebbenden opgelegde aanslag(en) nog worden ingevorderd. Zo niet dan komt, door het wegvallen van de invorderingsmaatregelen, het procesbelang wellicht te vervallen.
Het Gerecht ziet gaarne uw antwoord zo spoedig mogelijk tegemoet.”
2.4
De Inspecteur heeft de e-mail van het Gerecht doorgestuurd aan de Ontvanger. De Ontvanger heeft daar per e-mailbericht van 4 mei 2023 als volgt op gereageerd:
“aangezien het totaal bedrag van de belastingschuld i.c. onder de 1 mln ligt zal de Ontvanger niet over gaan tot het invorderen van de aanslagen van 2017 en ouder.”

3.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid beroep 2017

3.1
Een beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen (vgl. HR 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:844).
3.2
De Ontvanger heeft hangende onderhavige beroepsprocedure te kennen gegeven dat de onderhavige aanslag niet meer wordt ingevorderd. Naar het oordeel van het Gerecht is daarmee in beginsel het belang komen te ontvallen aan een rechtelijke beslissing over de hoogte van die (belasting)schuld. Belanghebbende heeft derhalve geen belang meer bij een inhoudelijke uitspraak op zijn beroep. Het beroep dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.3
Daarbij komt dat de Inspecteur ter zitting heeft verklaard dat de verzuimboete over het jaar 2017 vernietigd dient te worden.
Ontvankelijkheid beroep 2018
3.4
Met betrekking tot de verzuimboete voor het jaar 2018 heeft te gelden dat de Inspecteur per e-mailbericht van 20 mei 2023 een verminderingsaanslag heeft gestuurd waarop te zien is dat de verzuimboete is vernietigd. Dit betekent dat het beroep niet meer tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden.
3.5
Daarmee komt het belang aan deze beroepsprocedure te ontvallen (vgl. HR 8 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4755; HR 3 december 2010, ECLI:NL: HR:2010:BO5988; HR 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:43). Nu belanghebbende geen belang meer heeft bij een uitspraak op het beroep, dient dit beroep blijkens voornoemde jurisprudentie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Immateriële schadevergoeding
3.6
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van de door haar geleden immateriële schade.
3.7
Overschrijding van de redelijke termijn behoort te leiden tot een vergoeding van immateriële schade, afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164). De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen (zie het overzichtsarrest HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Daarbij heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. Voor het bedrag aan schadevergoeding wordt uitgegaan van een tarief van NAf 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164).
3.8
Vast staat dat de bezwaarschriften op respectievelijk 7 november 2019 (2017) en 26 februari 2021 (2018) door de Inspecteur zijn ontvangen en dat op 22 april 2022 uitspraken op bezwaar zijn gedaan. Voorts staat vast dat het tegen die uitspraken gerichte beroepschrift op 20 juni 2022 door het Gerecht is ontvangen en dat de beroepsfase is afgesloten met onderhavige uitspraak van 31 mei 2023. Daarnaast staat vast dat belanghebbende met ingang van 8 november 2019 in liquidatie is getreden en op 4 augustus 2020 is ontbonden.
3.9
Gedurende de periode dat belanghebbende niet bestond heeft belanghebbende geen spanning en frustratie kunnen ondervinden die tot voor vergoeding in aanmerking komende immateriële schade kan hebben geleid (vgl. HR 16 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1876). In de periode tussen de indiening van de bezwaarschriften en 4 augustus 2020 is de redelijke termijn niet overschreden, zodat geen aanleiding bestaat voor een immateriële schadevergoeding. Belanghebbende bestond verder niet in de periode tussen 4 augustus 2020 en 31 mei 2023. Het tijdsverloop in deze periode kan bij belanghebbende dan ook geen voor vergoeding in aanmerking komende immateriële schade hebben veroorzaakt. Dit betekent dat in het onderhavige geval geen aanleiding bestaat voor een immateriële schadevergoeding.

4.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Proceskostenvergoeding

4.1
Nu de Inspecteur aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet is gekomen, waaronder te begrijpen de situatie dat de Ontvanger heeft besloten de belastingschuld niet in te vorderen, dient als hoofdregel de Inspecteur de proceskosten en het griffierecht te vergoeden (vgl. HR 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4045; HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:494).
4.2
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van de kosten in verband met het verrichten van onderzoek, het zoeken en analyseren van jurisprudentie, het voorwerk, de vervaardiging van het beroepschrift, het schrijven van (elektronische) brieven, het voeren van telefoongesprekken, consultatie, reproductiekosten en logistieke activiteiten. Belanghebbende berekent de kosten op NAf 250 (beroep 2017) en NAf 200 (beroep 2018).
4.3
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.4
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
4.5
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. beroep van een getuige of deskundige die door een partij is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht;
c. reis en verblijfkosten van een partij;
d. verletkosten van een partij; en
e. kosten van uittreksels uit openbare registers, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en
f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.
4.6
Het Gerecht overweegt als volgt. Van een derde beroepsmatige rechtsbijstand is geen sprake, nu de oud-directeur van de vennootschap de vennootschap heeft vertegenwoordigd.
4.7
Voor zover belanghebbende een beroep heeft willen doen op vergoeding van verletkosten overweegt het Gerecht als volgt. Verletkosten zijn kosten van tijdverzuim voor bijvoorbeeld het persoonlijk bijwonen van een zitting. Kosten van tijdverzuim veroorzaakt door bijvoorbeeld het indienen van het beroepschrift of de voorbereiding van een rechtszaak komen niet voor vergoeding in aanmerking. Dergelijke kosten moeten voor rekening van partijen zelf blijven (vgl. GEA Curaçao 29 maart 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:48). Gesteld noch gebleken is dat de gemachtigde door het bijwonen van de zitting inkomsten heeft gederfd. Er bestaat daarom geen recht op vergoeding van verletkosten.
4.8
Belanghebbende heeft nog verzocht om vergoeding in verband met het onnodig moeten opstellen van de aangifte en jaarrekening voor het jaar 2018. Voor de vergoeding van deze kosten bestaat echter geen wettelijke grondslag.
Griffierecht
4.9
Gelet op het overwogene in 4.1 dient de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep voor het jaar 2017 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor het jaar 2018 niet-ontvankelijk; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 31 mei 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500