In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 januari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vergoeding van griffierecht en proceskosten. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op zijn beurt weer was gebaseerd op eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betrof de waardering van onroerende zaken en de bijbehorende onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2012 in de gemeente Roosendaal.
Tijdens de beroepsprocedure bereikten partijen overeenstemming over de WOZ-waarden van de onroerende zaken en de teruggaaf van griffierecht en proceskosten. Echter, er ontstond onduidelijkheid over de uitvoering van deze afspraken, wat leidde tot een niet-ontvankelijk verklaring van de Rechtbank wegens het ontbreken van procesbelang. De belanghebbende ging in hoger beroep, maar het Hof verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank ten onrechte geen beslissing had genomen over de vergoeding van griffierecht en proceskosten, ondanks dat de heffingsambtenaar had toegezegd deze te vergoeden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraken van zowel het Hof als de Rechtbank, en gelastte de gemeente Roosendaal om de kosten van het geding in cassatie en de griffierechten te vergoeden aan de belanghebbende. Dit arrest benadrukt het belang van duidelijke afspraken en de noodzaak voor rechters om beslissingen te nemen over proceskosten en griffierechten, zelfs als partijen overeenstemming hebben bereikt.