ECLI:NL:OGEAC:2021:140

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR202004123 tot en met CUR202004127, CUR202004130, CUR202004131, CUR202004312
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschriften tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ; ontvankelijkheid en immateriële schadevergoeding

In deze zaak is in geschil of de bezwaren van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Belanghebbende, een advocaat, heeft op 5 april 2019 navorderingsaanslagen ontvangen, waartegen hij op 27 juni 2019 bezwaar heeft gemaakt. De Inspecteur heeft de bezwaren op 11 september 2020 niet-ontvankelijk verklaard, maar belanghebbende stelt dat hij de aanslagen pas op 8 mei 2019 heeft ontvangen, wat de termijn voor het indienen van bezwaar zou verlengen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslagen tijdig zijn verzonden, waardoor de bezwaren ontvankelijk zijn.

Daarnaast is er een geschil over de vraag of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De behandeling van de zaak heeft twee jaar en één maand geduurd. De Inspecteur verwees naar een grootschalige brand in het belastingkantoor als reden voor de vertraging. Het Gerecht oordeelde dat deze brand een uitzonderlijke situatie vormde die de redelijke termijn met vier maanden verlengde, waardoor er geen aanleiding was voor een schadevergoeding.

De uitspraak van het Gerecht op 14 juli 2021 vernietigde de uitspraken op bezwaar en verminderde de navorderingsaanslagen naar lagere belastbare inkomens. De proceskosten werden toegewezen aan belanghebbende, en het griffierecht werd vergoed. De verzoeken om immateriële schadevergoeding werden afgewezen.

Uitspraak

Uitspraak van 14 juli 2021
BBZ nrs. CUR202004123 tot en met CUR202004127, CUR202004130, CUR202004131, CUR202004312
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 5 april 2019 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting (2012 tot en met 2014), premies AOV/AWW (2013 en 2014) en premie AVBZ (2012 tot en met 2014) opgelegd.
1.2
Belanghebbende heeft daartegen op 27 juni 2019 bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 11 september 2020 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft op 21 oktober 2020 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 28 juni 2021 een schriftelijke reactie op het beroepschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 29 juni 2021 pleitaantekeningen en nadere stukken ingebracht.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2021 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B]. Belanghebbende heeft de pleitaantekeningen voorgedragen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is van beroep advocaat. Hij bezit alle aandelen in [D] (hierna: [D]). [D] bezit alle aandelen in [OI] BV. Otium bezit alle aandelen in [A] NV. In [A] NV wordt de advocatenpraktijk uitgeoefend.
2.2
Bij de advocatenpraktijk is in 2017 een boekenonderzoek uitgevoerd, op basis waarvan op 31 oktober 2017 een rapport is uitgebracht. Voor zover van belang zijn in dit rapport onder meer de volgende correcties in de winstbelastingsfeer voorgesteld:
Correcties
2012
2013
2014
Inventaris
2.597
Water en electra
1.788
2.267
1.492
Bewakingskosten
3.81
3.81
4.824
Schoonmaakkosten
600
600
600
Representatiekosten
4.874
6.198
Abonnements- en contributiekosten
1.043
1.07
1.043
Telefoonkosten
2.651
1.402
1.137
14.766
17.944
9.096
2.3
De Inspecteur heeft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en premie AVBZ 2012 tot en met 2014 opgelegd, waarbij de hiervoor vermelde bedragen als uitdelingen in de belastbare en premie-inkomens zijn betrokken. De belastbare en premie-inkomens zijn vastgesteld op respectievelijk NAf 132.593 (2012), NAf 135.171 (2013) en NAf 111.246 (2014).
2.4
Belanghebbende heeft op 27 juni 2019 een bezwaarschrift ingediend tegen de navorderingsaanslagen. Daarbij heeft hij een email gevoegd die hij op 9 mei 2019 aan zijn belastingadviseur heeft gestuurd. Hierin staat onder meer:
“Zie aangehecht de door mij op 8 mei 2019 in mijn brievenbus ontvangen Aanslagen navordering.”
2.5
In de uitspraken op bezwaar zijn de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en zo nee, of de navorderingsaanslagen naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Tevens is in geschil of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3.2
Belanghebbende beantwoordt de eerste twee vragen ontkennend en de derde vraag bevestigend. De Inspecteur beantwoordt de vragen in tegenovergestelde zin.

4.OVERWEGINGEN

Vooraf
4.1
Het bezwaar tegen de navorderingsaanslag premie AVBZ 2014 zit niet bij de overgelegde stukken. Omdat in de uitspraak op bezwaar met betrekking tot die belastingaanslag melding gemaakt wordt van een op 27 juni 2019 ingediend bezwaar en niet blijkt dat partijen daarover van mening verschillen gaat het Gerecht uit van een bestaand bezwaar.
Ontvankelijkheid bezwaar
4.2
In artikel 29, lid 1, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.3
Voornoemde regel lijdt uitzondering als de belastingaanslagen de belanghebbende niet tijdig hebben bereikt en dit het gevolg is van het handelen van de belastingdienst, zoals verzending van de belastingaanslagen na de dagtekening. In dat geval vangt de bezwaartermijn pas aan op de dag van de ontvangst van de aanslag door de belanghebbende (vgl. HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:960; GEA Curaçao 23 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:60; GEA Aruba 15 juni 2018, ECLI:NL:OGEAA:2018:361).
4.4
De onderhavige aanslagbiljetten hebben als dagtekening 5 april 2019. De bezwaarschriften zijn op 27 juni 2019 ingediend, dat is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden.
4.5
Belanghebbende heeft betoogd dat hij de belastingaanslagen op 8 mei 2019, dus na de dagtekening, heeft ontvangen. Hierin ligt de betwisting van de tijdige verzending van de aanslagbiljetten besloten (HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102). Dit betekent dat aangenomen moet worden dat belanghebbende heeft betwist dat de Inspecteur de aanslagbiljetten tijdig naar hem heeft verzonden, ook zonder dat hij expliciet melding maakt van die stelling. In dat geval moet de Inspecteur bewijzen dat de belastingaanslagen wel tijdig en rechtsgeldig aan belanghebbende zijn verstuurd (vgl. HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB8440; GEA Aruba 15 juni 2018, ECLI:NL:OGEAA:2018:361).
4.6
De Inspecteur heeft in dat verband gesteld dat de stelling van de niet-tijdige verzending tardief is. Hij heeft verder aangeboden om nader bewijs te mogen leveren van de tijdige verzending van de aanslagbiljetten.
4.7
Belanghebbendes stelling van de niet-tijdige verzending is naar het oordeel van het Gerecht niet tardief. Hij heeft al in de bijlage bij het bezwaarschrift (zie 2.4) en ook in het beroepschrift uitdrukkelijk vermeld dat hij de bezwaarschriften pas op 8 mei 2019 heeft ontvangen. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2019 (zie 4.5) had de Inspecteur ruim de tijd en gelegenheid om het bewijs van tijdige verzending te leveren. Die tijd en gelegenheid heeft de Inspecteur niet benut. Het Gerecht heeft de Inspecteur op 4 november 2020 verzocht om uiterlijk 11 januari 2021 een verweerschrift in te dienen. Daarop heeft de Inspecteur niet gereageerd. Pas enkele dagen voor de zitting heeft de Inspecteur een reactie gestuurd waarin alleen maar wordt opgemerkt dat de latere ontvangst van de belastingaanslagen niet leidt tot ontvankelijkheid van het bezwaar. Het Gerecht acht het aanbod van de Inspecteur om alsnog bewijs te leveren van de tijdige verzending, waardoor de afwikkeling van de procedure vertraging op zou lopen, in strijd met de goede procesorde.
4.8
De Inspecteur heeft aldus, tegenover de betwisting van belanghebbende, de tijdige verzending van de belastingaanslagen, niet aannemelijk gemaakt. Dat heeft tot gevolg dat de bezwaartermijn pas aanvangt op de dag van de ontvangst van de aanslagbiljetten door de belanghebbende, dat is op 8 mei 2019. De bezwaarschriften van 27 juni 2019 zijn dan binnen de termijn van twee maanden ingediend. De bezwaren zijn daarom ontvankelijk.
Inhoudelijk
4.9
Voor dat geval hebben partijen ter zitting overeenstemming bereikt over de cijfermatige afwikkeling. De correcties op de bij de definitieve aanslagregeling vastgestelde belastbare inkomens bedragen volgens het bereikte compromis 4% van de volgende bedragen (in NAf):
2012 2013 2014
Inventaris 0 2.597 0
Water en electra 1.788 2.267 1.492
Bewakingskosten 1.905 1.905 2.412
Schoonmaakkosten 600 600 600
Representatiekosten 0 0 0
Abonnements- en
contributiekosten 1.043 1.070 1.043
Telefoonkosten
480 480 480
Totaal 5.816 8.919 6.027
x 4% x 4% x 4%
Correcties na compromis 232 357 241
Correcties bij navordering
14.766 17.944 9.096
Lagere correctie 14.534 17.587 8.855
Belastbaar inkomen/premie
-inkomens bij navordering
132.593 135.171 111.246
Belastbaar inkomen/premie
-inkomens na compromis 118.059 117.584 102.391
De correcties van respectievelijk NAf 232 (2012), NAf 357 (2013) en NAf 241 (2014) worden, zo is overeengekomen, in de inkomstenbelasting belast naar een tarief van 19,5%.
Immateriële schadevergoeding
4.1
Overschrijding van de redelijke termijn behoort te leiden tot een vergoeding van immateriële schade, afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164). De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken indien zich bijzondere omstandigheden voordoen (zie het overzichtsarrest HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Voor het bedrag aan schadevergoeding wordt uitgegaan van een tarief van NAf 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164).
4.11
Vaststaat dat het bezwaarschrift op 27 juni 2019 door de Inspecteur is ontvangen en dat de beroepsfase is afgesloten met onderhavige uitspraak van 14 juli 2021. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft derhalve twee jaar en afgerond één maand geduurd. Dit brengt, behoudens de aanwezigheid van een bijzondere omstandigheid, een overschrijding van de redelijke termijn mee van één maand.
4.12
De Inspecteur heeft voor de vertraging van de afwikkeling van de zaak gewezen op de grootschalige brand in het enige belastingkantoor van Curaçao eind augustus 2019. Naar het oordeel van het Gerecht vormt die brand een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie die voldoende reden geeft om de redelijke termijn te verlengen. Deze brand heeft veel overlast en enorme materiële schade veroorzaakt waardoor de belastingdienst tot op de dag van vandaag ernstig is belemmerd in zijn taakuitoefening (vgl. GEA Curaçao (straf) 26 maart 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:51). De termijn wordt vanwege die bijzondere omstandigheid met vier maanden verlengd (vgl. GEA Curaçao 31 maart 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:65). Deze verlenging brengt mee dat de redelijke termijn in het onderhavige geval niet is overschreden, zodat geen aanleiding bestaat voor een immateriële schadevergoeding.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende niet verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2 LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de bijstand ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.5
Ook dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ 2012 tot navorderingsaanslagen naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 118.059, waarvan in de inkomstenbelasting een bedrag van NAf 232 belast naar het bijzondere tarief van 19,5%;
- vermindert de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en premie AVBZ 2013 tot navorderingsaanslagen naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 117.584, waarvan in de inkomstenbelasting een bedrag van NAf 357 belast naar het bijzondere tarief van 19,5%;
- vermindert de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en premie AVBZ 2014 tot navorderingsaanslagen naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 102.391, waarvan in de inkomstenbelasting een bedrag van NAf 241 belast naar het bijzondere tarief van 19,5%;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400;
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden; en
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 14 juli 2021, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500