ECLI:NL:OGEABES:2020:36

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
BON202000142 tot en met BON202000151
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heffingsgrondslag speelvergunningsrecht voor speelautomaten met billacceptors

In deze zaak gaat het om de heffingsgrondslag van het speelvergunningsrecht voor speelautomaten met billacceptors, geëxploiteerd door belanghebbende, een casino op Bonaire. De heffingsambtenaar heeft naheffingsaanslagen opgelegd over meerdere kwartalen, waarbij hij de 'bill drop' als bruto-ontvangsten heeft aangemerkt. Belanghebbende betwist dit en stelt dat de netto-ontvangst ('de win') als grondslag moet worden gehanteerd. Het Gerecht oordeelt dat de 'bill drop' als bruto-ontvangsten kan worden beschouwd, maar dat de heffingsambtenaar in 2013 een toezegging heeft gedaan die het vertrouwen van belanghebbende heeft gewekt dat de netto-ontvangst als heffingsgrondslag mocht worden gebruikt. Dit vertrouwen is pas op 6 juli 2017 door de heffingsambtenaar beëindigd. Het Gerecht vernietigt de naheffingsaanslag over het derde kwartaal van 2017, maar handhaaft de overige aanslagen. De proceskosten worden vergoed en het griffierecht wordt terugbetaald aan belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 2 december 2020
BBZ nrs. BON202000142 tot en met BON202000151
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Zittingsplaats Bonaire
Uitspraak
Op het beroep in de zin van
hoofdstuk VIII, titel acht, afdeling drie van de Belastingwet BES van:
[Belanghebbende], gevestigd te Bonaire,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE HEFFINGSAMBTENAAR VAN HET OPENBAAR LICHAAM BONAIRE,
de heffingsambtenaar.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 14 januari 2020 naheffingsaanslagen speelvergunningsrecht opgelegd over het derde en vierde kwartaal van 2017, alsmede alle kwartalen van 2018 en 2019, waarbij de reeds aangegeven en betaalde speelvergunningsrechten zijn verrekend. Deze naheffingsaanslagen hebben geresulteerd in verschuldigde bedragen van USD 60.866 (2017), USD 131.394 (2018) en USD 144.312 (2019).
1.2
Belanghebbende heeft op 28 januari 2020 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen.
1.3
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 3 februari 2020 de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 16 maart 2020 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van USD 30.
1.5
De heffingsambtenaar heeft op 28 augustus 2020 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 20 en 27 oktober 2020 nadere stukken ingediend.
1.7
De zitting heeft op 6 november 2020 met instemming van partijen plaatsgevonden in het gerechtsgebouw te Oranjestad, Aruba. Namens belanghebbende zijn daar verschenen [A], [B] en [C] van [X] en advocaat [D] van [Q]. In het gerechtsgebouw te Bonaire is verschenen [E] van [Z] NV, alsmede namens de heffingsambtenaar [F], bijgestaan door advocaat [AA] van [W]. Daarbij was sprake van een directe beeld- en geluidsverbinding met het gerechtsgebouw te Oranjestad.
1.8
Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende twee pleitnota’s ingediend en heeft de heffingsambtenaar een pleitnota ingediend. Deze pleitnota’s worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

2.FEITEN

2.1
Aan belanghebbende is ter zake van de exploitatie van hazardspelen een vergunning verleend.
2.2
Belanghebbende exploiteert een casino, waarin speelautomaten met uitsluitend zogenoemde billacceptors zijn opgesteld. Daarbij dient de speler een bankbiljet in de billacceptor in te voeren, waarna de speler ‘credits’ ontvangt om mee te spelen. De bankbiljetten worden bewaard in de ‘drop box’. De inhoud van deze ‘drop box’ wordt aangemerkt als de ‘bill drop’.
2.3
Speelt een speler niet verder, dan kan hij met een druk op de knop de resterende credits laten uitkeren in de vorm van een ‘cash-out ticket’. Wint de speler een aantal credits, dan kan hij daarmee verder spelen op dezelfde speelautomaat of met een druk op de knop de waarde van de credits laten uitkeren in de vorm van een ‘cash-out ticket’. Met een ‘cash-out ticket’ kan op een andere speelautomaat verder worden gespeeld door dit ticket in te voeren. Deze invoer wordt aangemerkt als de ‘ticket drop’. De speler kan het ‘cash-out ticket’ ook bij de kassa laten uitbetalen in geld. De ‘total drop’ bestaat uit zowel de ‘bill drop’ als de ‘ticket drop’.
2.4
Ter illustratie de volgend situatie. Een speler voert een biljet van USD 10 in de speelautomaat in. De speler verliest USD 9 en kiest vervolgens voor een ‘cash-out ticket’ van USD 1. Dit ticket voert hij in een andere speelautomaat in waarna hij USD 5 wint. De speler kiest voor een ‘cash-out ticket’ van USD 5 en voert dit in weer een andere speelautomaat in. De speler besluit toch te stoppen en kiest voor een ‘cash-out ticket’ van USD 5. Bij de kassa wordt dit ticket ingeleverd en krijgt de spelers USD 5 in geld. De ‘total drop’ bedraagt in dit geval USD 10 + USD 1 + USD 5, ofwel USD 16. De ‘bill drop’ bedraagt USD 10 en de ‘ ticket drop’ bedraagt USD 6. De netto-ontvangst (‘de win’) voor het casino bedraagt USD 5
.
2.5
Belanghebbende heeft vanaf 2013 aangiften gedaan en speelvergunningsrecht voldaan uitgaande van de netto-ontvangst (‘de win’).
2.6
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 6 juli 2017 naheffingsaanslagen speelvergunningsrecht opgelegd over alle kwartalen van 2013 tot en met 2016, alsmede het eerste kwartaal van 2017. Verder is met dagtekening 24 juli 2017 een naheffingsaanslag speelvergunningsrecht opgelegd over het tweede kwartaal van 2017.
Bij het vaststellen van deze naheffingsaanslagen heeft de heffingsambtenaar de zogenoemde ‘bill drop’ als heffingsgrondslag gehanteerd.
2.7
Het Gerecht heeft in zijn uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:OGEABES:2019:24, geoordeeld dat de heffingsambtenaar in 2013 een toezegging heeft gedaan waaraan belanghebbende redelijkerwijs het vertrouwen kon ontlenen dat zij voor de heffingsgrondslag van het speelvergunningsrecht mocht uitgaan van de zogenoemde netto-ontvangst (‘de win’). Gelet daarop heeft het Gerecht de naheffingsaanslagen vernietigd.
2.8
In hoger beroep heeft het Hof in zijn uitspraak van 17 maart 2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:52, in gelijke zin geoordeeld. Daarbij heeft het Hof nog overwogen dat het de heffingsambtenaar vrijstaat om op een later moment op de gedane toezegging terug te komen, dat een dergelijke beëindiging van gewekt vertrouwen alleen kan gelden voor materiële belastingschulden die na de beëindiging zijn ontstaan, en dat een dergelijke beëindiging niet is geschied in de periode waarop de naheffingsaanslagen betrekking hebben (tot en met tweede kwartaal 2017).
2.9
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 14 januari 2020 onderhavige naheffingsaanslagen speelvergunningsrecht opgelegd over het derde en vierde kwartaal van 2017, alsmede alle kwartalen van 2018 en 2019. Bij het vaststellen van deze naheffingsaanslagen heeft de heffingsambtenaar wederom de zogenoemde ‘bill drop’ als heffingsgrondslag gehanteerd.
2.1
Namens de heffingsambtenaar is in een e-mailbericht van 2 april 2020 het volgende aan belanghebbende geschreven:
“Namens de [heffingsambtenaar] bericht ik u als volgt. Er gaat een formeel schrijven komen met daarin een toelichting op de grondslag van het speelvergunningsrecht (…). Tot de formele inwerkingtreding van dit schrijven wil de [heffingsambtenaar] met de twee Bonairiaanse belastingplichtige casino’s tot een overeenkomst over de te hanteren grondslag komen. De overeenkomst moet zien op de tijdelijk te hanteren grondslag voor het speelvergunningsrecht voor beide casino’s gedurende de periode vanaf het derde kwartaal 2017 tot de formele inwerkingtreding van het schrijven en het als gevolg van deze tijdelijk te hanteren grondslag, het intrekken van alle bezwaar- en beroepsprocedures inzake het speelvergunningsrecht.
De twee casino’s hebben eerder te kennen gegeven dat zij akkoord zijn met een grondslag conform de Arubaanse methodiek, te weten de win maal een factor 1,55. Om die reden wil de [heffingsambtenaar] met beide belastingplichtigen de volgende grondslagen over onderstaande periodes overeenkomen:
Periode speelvergunningsrecht
Grondslag speelvergunningsrecht
T/m het 2e kwartaal 2017
Grondslag = de win (cfm de uitspraak Hof 17 maart 2020, BON2019H00031)
Vanaf het 3e kwartaal 2017 tot het formele schrijven inzake de grondslag
Grondslag = de win x factor 1,55
Vanaf het formele schrijven inzake de grondslag
Grondslag = zoals in het schrijven wordt opgenomen
Indien beide belastingplichtigen met bovenstaande akkoord zijn, zal de [heffingsambtenaar] een overeenkomst ter ondertekening naar de belastingplichtigen sturen.
Aan de inhoud van deze email kunnen geen rechten worden ontleend indien niet tot ene overeenkomst met beide belastingplichtigen wordt gekomen.”
2.11
Namens de heffingsambtenaar is in een e-mailbericht van 3 juni 2020 het volgende aan belanghebbende geschreven;
“Bijgevoegd de vaststellingsovereenkomst in concept. Wij verzoeken jullie deze met jullie cliënt door te nemen en aan te vullen bij de geel gemarkeerde delen.”
2.12
In de bijgevoegde concept-vaststellingsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“1.1 Deze vaststellingsovereenkomst geldt alleen voor de grondslag voor het speelvergunningsrecht ten aanzien van slotmachines met een zogenaamde biljettenacceptor.
1.2
Vanaf het 3e kwartaal 2017 tot en met 31 december 2019 zal als grondslag voor het speelvergunningsrecht voor slotmachines met een zogenaamde biljettenacceptor gelden de netto-ontvangst (de ”win”). Over deze netto-ontvangst wordt het tarief van het speelvergunningsrecht van 1,5% berekend.
1.3
Vanaf 1 januari 2020 zal als grondslag voor het speelvergunningsrecht voor slotmachines met een zogenoemde biljettenacceptor gelden de netto-ontvangst (de “win”) maal de factor 1,55 (de zogenaamde ‘Aruba-grondslag”). Over deze Aruba-grondslag wordt het tarief van het speelvergunningsrecht van 1,5% berekend.
2.1
Als gevolg van het hanteren van de grondslagen zoals genoemd in paragraaf 1.2 en 1.3 en de gedurende de daarin genoemde periodes zal [de heffingsambtenaar] de naheffingsaanslagen speelvergunningsrecht over die periodes intrekken.
2.2
Als gevolg van het intrekken van de naheffingsaanslagen zoals genoemd in paragraaf 2.1 zal [belanghebbende] haar bezwaar- en beroepsprocedures inzake het speelvergunningsrecht intrekken (…).”
2.13
Bij e-mailbericht van 9 juni 2020 heeft belanghebbende het volgende aan de heffingsambtenaar geschreven:
“Bijgaand tref je aan de vaststellingsovereenkomst met de door ons (…) voorgestelde aanpassingen (in track changes). De redenen voor deze voorgestelde aanpassingen lichten wij hieronder kort nader toe.”
2.14
Bij e-mailbericht van 3 juli 2020 heeft belanghebbende het volgende aan de heffingsambtenaar geschreven:
“Graag vernemen wij of er een update is m.b.t. de vaststellingsovereenkomst.
[Belanghebbende] dient uiterlijk 15 juli 2020 zijn aangiften speelvergunningsrecht over het tweede kwartaal van 2020 in te dienen. Indien er geen uitsluitsel is over de grondslag vóór de 15de zal [belanghebbende] op basis van de toezegging hun aangifte indienen op basis van de win.”
2.15
Bij e-mailbericht van 10 juli 2020 is namens de heffingsambtenaar als volgt daarop gereageerd:
“Momenteel zijn we nog druk met de andere belastingplichtige. Hopelijk voor 15 juli uitsluitsel.”

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is de heffingsgrondslag van het speelvergunningsrecht voor speelautomaten met billacceptors in geschil. Belanghebbende betoogt dat onder ‘het bruto bedrag der ontvangsten’ de zogenoemde ‘win’ moet worden verstaan. De heffingsambtenaar verdedigt het standpunt dat de in de speelautomaten ingevoerde bankbiljetten (‘bill drop’) als bruto-ontvangsten kunnen worden beschouwd.
3.2
Als uitgegaan moet worden van de ‘bill drop’, dan is verder tussen partijen in geschil tot welk tijdstip het door de heffingsambtenaar in 2013 gewekte vertrouwen moet worden gehonoreerd dat voor de heffingsgrondslag mag worden uitgegaan van de zogenoemde netto-ontvangst (‘de win’). De heffingsambtenaar meent dat dit vertrouwen is beëindigd met het opleggen van de naheffingsaanslagen op 6 juli 2017. Belanghebbende meent dat de heffingsambtenaar dit vertrouwen nimmer onmiskenbaar heeft opgezegd.
3.3
Verder is nog in geschil of tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar een compromis tot stand is gekomen inhoudende dat tot 2020 voor de heffingsgrondslag wordt uitgegaan van ‘de win’ en vanaf 2020 van de Arubaanse factor (1,55 x ‘de win’).
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslagen. De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag over het derde kwartaal 2017 en tot handhaving van de overige naheffingsaanslagen.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Heffingsgrondslag

4.1
Ingevolge artikel 1 van de Eilandsverordening speelvergunningsrecht hazardspelen Bonaire (hierna: EvSH) bedraagt het speelvergunningsrecht 1,5% van ‘het brutobedrag der ontvangsten van de vergunninghouder’. De EvSH is op 1 januari 2013 in werking getreden.
4.2
Zoals het Gerecht eerder heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 15 juli 2019, ECLI:NL:OGEABES:2019:34, dient bij speelautomaten met uitsluitend een billacceptor de zogenoemde ‘bill drop’ als ‘brutobedrag der ontvangsten’ van het casino te worden aangemerkt. Daartoe wordt dus niet gerekend de invoer van de zogenoemde ‘cash-out tickets’, op welke tickets de aan de speler uitbetaalde (gewonnen) credits staan.
4.3
Verder heeft het Gerecht in die uitspraak overwogen dat met deze benadering het probleem wordt ondervangen dat de Raad van beroep voor Belastingzaken reeds in zijn uitspraak van 27 april 1994, ECLI:NL:ORBBNAA:1994:BU4762, signaleerde dat als alle inworpen in een muntenmachine in de heffing zouden worden betrokken – met inbegrip van alle gewonnen munten waarmee verder wordt gespeeld – de heffingsgrondslag zou afwijken van die van de speeltafels waar de door de speler gewonnen en weer opnieuw ingezette fiches niet tot de heffingsgrondslag behoren. De ontvangst van de billaceptor (‘bill drop’) is immers vergelijkbaar met de ontvangsten aan de speeltafels, waar de speler fiches koopt bij de croupier en waar de door de speler gewonnen en weer opnieuw ingezette fiches niet worden geadministreerd.
4.4
Het standpunt van belanghebbende dat ook voor speelautomaten met een billacceptor de oude bucketdrop-rechtspraak als leidraad heeft te gelden, acht het Gerecht onjuist (vgl. Raad van beroep voor Belastingzaken 16 november 2004ECLI:NL:ORBBNAA:2004:BT8856; GEA BES 15 juli 2019, ECLI:NL:OGEABES: 2019:34).
Beëindiging gewekt vertrouwen
4.5
Het Hof heeft in zijn uitspraak van 17 maart 2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:52, geoordeeld dat de heffingsambtenaar in 2013 een toezegging heeft gedaan waaraan belanghebbende redelijkerwijs het vertrouwen kon ontlenen dat zij voor de heffingsgrondslag van het speelvergunningsrecht mocht uitgaan van de zogenoemde netto-ontvangst (“de win”).
4.6
Dit in rechte te beschermen vertrouwen moet worden gehonoreerd tot het tijdstip waarop de heffingsambtenaar aan de belastingplichtige kenbaar heeft gemaakt dat hij zijn standpunt heeft gewijzigd (vgl. HR 28 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE6422; HR 13 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3086).
4.7
Het Hof heeft in zijn uitspraak van 17 maart 2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:52, geoordeeld dat tot 1 juli 2017 de heffingsambtenaar het bij belanghebbende gewekte vertrouwen in ieder geval nog niet heeft beëindigd.
4.8
Door het opleggen van de naheffingsaanslagen speelvergunningsrecht op 6 juli 2017 (zie 2.6) heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat hij zijn standpunt heeft gewijzigd (vgl. HR 28 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE6422, r.o. 3.5). Belanghebbende had namelijk aangiften gedaan en speelvergunningsrecht voldaan uitgaande van de netto-ontvangst (‘de win’). Ter correctie daarop heeft de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de naheffingsaanslagen op 6 juli 2017 de zogenoemde ‘bill drop’ als heffingsgrondslag gehanteerd. Dat dit gewijzigde standpunt van de heffingsambtenaar aan belanghebbende kenbaar was, volgt uit het tegen deze naheffingsaanslagen ingediende bezwaarschrift. Daarin is opgemerkt dat de heffingsambtenaar ten onrechte is uitgegaan van bruto bedragen en heeft nagelaten om in lijn met de vaste jurisprudentie slechts de netto ontvangst als heffingsgrondslag te nemen.
4.9
Het vorenstaande betekent dat het bij belanghebbende gewekte vertrouwen op 6 juli 2017 is weggenomen. Dat tijdstip is gelegen in het derde kwartaal van 2017. Naar het oordeel van het Gerecht brengt dit mee dat de intrekking van de standpuntbepaling eerst werking heeft met ingang van het daaropvolgende tijdvak (vierde kwartaal van 2017).
4.1
Of, en zo ja in welke mate, belanghebbende na 6 juli 2017 een overgangstermijn moet worden gegund, is afhankelijk van feitelijke omstandigheden (vgl. HR 28 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE6422; HR 13 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3086). Naar het oordeel van het Gerecht had belanghebbende na de intrekking van de standpuntbepaling per 6 juli 2017, maatregelen kunnen treffen – zoals het opnieuw afstellen van de speelautomaten – ter voorkoming van financiële schade. Op die manier had belanghebbende vóór de aanvang van het daaropvolgende tijdvak (per 1 oktober 2017) het speelvergunningsrecht op basis van de ‘bill drop’ kunnen doorbelasten aan haar spelers, zodat belanghebbende niet langer zou worden geconfronteerd met naheffingsaanslagen die achteraf niet op de spelers kunnen worden verhaald. Een langere overgangstermijn hoeft derhalve niet te worden gegund.
4.11
Gelet op het vorenstaande moet de naheffingsaanslag over het derde kwartaal van 2017 ten bedrage van USD 31.079 worden vernietigd. In zoverre is het gelijk aan belanghebbende.
Vaststellingsovereenkomst
4.12
Van een compromis is slechts sprake indien een bestuursorgaan en een belastingplichtige een overeenkomst hebben gesloten waarbij zij ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen partijen rechtens geldt, een vaststelling aanvaarden, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken (HR 25 november 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5181).
4.13
Uit de e-mailberichten van belanghebbende van 9 juni 2020 en 3 juli 2020 (zie 2.13 en 2.14) leidt het Gerecht af dat belanghebbende het compromisvoorstel van de heffingsambtenaar niet zonder meer heeft aanvaard. Mitsdien is tussen partijen geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. Evenmin is sprake van een situatie waarin de heffingsambtenaar gehouden zou zijn verder te onderhandelen.
Schadevergoeding
4.14
Ingevolge artikel 8.115b Belastingwet BES kan de belastingrechter bij een gegrond beroep, op verzoek van de belanghebbende de heffingsambtenaar veroordelen tot vergoeding van de schade die belanghebbende lijdt. De geleden schade dient een rechtstreeks gevolg te zijn van het vernietigde besluit (vgl. GEA BES 28 juni 2016, ECLI:NL:OGEABES:2016:13).
4.15
Een vergoeding van schade veroorzaakt door proceskosten kan niet worden gevorderd op grond van artikel 8:115b Belastingwet BES, omdat deze schade reeds op basis van andere dwingendrechtelijke bepalingen (artikel 8.95 en 8.115a Belastingwet BES) kan worden vergoed (vgl. HR 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1875).
4.16
In het onderhavige geval is uitsluitend de naheffingsaanslag speelvergunningsrecht over het derde kwartaal 2017 vernietigd. Belanghebbende heeft op generlei wijze aannemelijk gemaakt dat zij (immateriële) schade heeft geleden die een rechtstreeks gevolg is van deze naheffingsaanslag. Daarom bestaat geen recht op schadevergoeding.
Slotsom
4.17
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het beroep van belanghebbende inzake de naheffingsaanslag over het derde kwartaal van 2017 gegrond is en dat de overige beroepen ongegrond zijn.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

Kosten bezwaarfase

5.1
Ingevolge artikel 8.95 Belastingwet BES worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de belastingaanslag wordt herroepen wegens aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. Het verzoek moet worden gedaan voordat de heffingsambtenaar op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 5.1 tot en met 5.3 Uitvoeringsbesluit Belastingwet BES (hierna: Uitvoeringsbesluit).
5.2
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Nu de naheffingsaanslag over het derde tijdvak van 2017 wordt vernietigd, is de onrechtmatigheid van die belastingaanslag gegeven. Deze onrechtmatigheid wordt aan de heffingsambtenaar toegerekend (vgl. HR 20 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2588 (https://www.navigator.nl/document/id15761998022016474admusp?anchor=id-a0b95f7bef22e2c4a6e1c988f267a298); GEA Aruba 12 april 2019, ECLI:NL:OGEAA:2019:218).
5.3
Het Gerecht stelt de proceskosten op de voet van de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit vast op USD 196 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van USD 196, en een wegingsfactor van 1).
Kosten beroepsfase
5.4
Ingevolge artikel 8:115a Belastingwet BES worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.5
In artikel 5.1 Uitvoeringsbesluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op USD 782 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt USD 391, wegingsfactor 1).
5.6
Ingevolge artikel 5.2, lid 3 Uitvoeringsbesluit kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Anders dan belanghebbende voorstaat, vindt het Gerecht echter geen aanleiding voor een integrale vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van rechtsbijstand. De heffingsambtenaar treft immers niet het verwijt dat hij de naheffingsaanslag speelvergunningsrecht over het derde kwartaal van 2017 heeft opgelegd terwijl op dat moment duidelijk is dat die belastingaanslag in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Evenmin is sprake van in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de heffingsambtenaar (vgl. HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).
5.7
Verder dient de heffingsambtenaar op grond van artikel 8:104, lid 4, Belastingwet BES het betaalde griffierecht van USD 30 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep inzake de naheffingsaanslag over het derde kwartaal van 2017 gegrond;
- verklaart de overige beroepen ongegrond;
- vernietigt de uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag over het derde kwartaal van 2017;
- vernietigt de naheffingsaanslag over het derde kwartaal van 2017;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van USD 978; en
- draagt de heffingsambtenaar op het door belanghebbende betaalde griffierecht van USD 30 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en is uitgesproken op 2 december 2020, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
De griffier is buiten staat om de uitspraak
te ondertekenen
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Plasa Reina Wilhelmina (Fort Oranje)
Kralendijk
Bonaire
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieBES@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van USD 60 verschuldigd.