In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet, ingesteld door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad. De zaak betreft de vraag of een rechter in kort geding een veroordeling kan uitspreken tot verkoop en levering van een gemeenschapsgoed met het oog op de verdeling van de gemeenschap. De Procureur-Generaal heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 november 2018, waarin het hof oordeelde dat een dergelijke veroordeling in kort geding in beginsel niet mogelijk is. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd, omdat het oordeel van het hof onjuist was. De Hoge Raad oordeelde dat de rechter in kort geding wel degelijk een veroordeling kan uitspreken tot medewerking aan de verkoop van een gemeenschapsgoed, aangezien dit een voorlopige voorziening betreft die niet definitief is en geen einde maakt aan de verdeling. De Hoge Raad heeft bepaald dat de vernietiging van het arrest van het hof geen nadeel toebrengt aan de door partijen verkregen rechten.