ECLI:NL:GHARL:2025:109

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
200.343.471 en 200.343.472
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie en de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen de man en de vrouw. De man had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland van 17 april 2024, waarin de rechtbank had bepaald dat de man € 312 per maand aan de vrouw moest betalen als bijdrage in haar levensonderhoud. De vrouw had op haar beurt ook hoger beroep ingesteld, waarbij zij een hogere alimentatie van € 1.891 per maand eiste. De partijen waren in 2007 in gemeenschap van goederen getrouwd en de echtscheiding was op 2 augustus 2024 ingeschreven.

De rechtbank had eerder bepaald dat de man met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking € 312 per maand aan de vrouw moest betalen. De vrouw had verzocht om een hogere alimentatie en om de man te veroordelen tot het verstrekken van informatie over zijn vermogen. Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 3.610 per maand, terwijl het netto besteedbaar inkomen van de man op € 3.481 per maand werd geschat. Het hof heeft geoordeeld dat de man in staat is om een bijdrage van € 868 per maand te betalen, wat resulteert in een lagere alimentatie dan de vrouw had verzocht.

Daarnaast heeft het hof zich gebogen over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Het hof heeft de activa van de eenmanszaak van de man en de bankrekeningen verdeeld, waarbij de man aan de vrouw een bedrag van € 3.821,25 verschuldigd is. De vrouw heeft ook recht op de helft van de afkoopwaarde van een levensverzekering. Het hof heeft de verzoeken van beide partijen gedeeltelijk toegewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.343.471 en 200.343.472
(zaaknummers rechtbank Gelderland: 421465 en 430098)
beschikking van 9 januari 2025
in de zaak van
[verzoeker]
die woont in [woonplaats1] hierna: de man
advocaat: mr. R.H.L. van de Laar en
[verweerster]die woont in [woonplaats2] hierna: de vrouw
advocaat: mr. R.J.M.H. Orgel.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), op 17 april 2024 heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking). Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 juli 2024
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met productie
  • een formulier relatievermogensrecht van mr. Orgel van 1 oktober 2024
  • een journaalbericht van mr. Van de Laar van 28 november 2024 met producties
  • een formulier relatievermogensrecht van mr. Van de Laar van 28 november 2024 en
  • een journaalbericht van mr. Orgel van 29 november 2024 met productie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 12 december 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vrouw in persoon, bijgestaan door haar advocaat, en mr. Van de Laar namens de man.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen, die beiden de Nederlandse nationaliteit hebben, zijn [in] 2007 in gemeenschap van goederen met elkaar getrouwd. Bij beschikking van 19 december 2023 heeft de rechtbank als voorlopige voorziening bepaald dat de man vanaf 12 oktober 2023
€ 133 bruto per maand aan de vrouw moet betalen voor haar levensonderhoud.
2.2.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht de echtscheiding uit te spreken, nevenvoorzieningen te treffen over de partneralimentatie en de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap te gelasten op de door de haar voorgestelde wijze. Verder heeft zij gevraagd om de man te veroordelen om binnen een week na afgifte van een tussenbeschikking een boedelbeschrijving per de peildatum met bewijsstukken in het geding te brengen, en daaraan een dwangsom van € 2.500 per dag of dagdeel te verbinden, tot een maximum van € 10.000 en met toepassing van artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ten aanzien van het vermogen van partijen. Tot slot heeft de vrouw verzocht om te verklaren voor recht dat zij een vordering heeft op de gemeenschap op grond van artikel 1:87 BW voor een bedrag van € 25.500.
2.3.
Ook de man heeft de rechtbank verzocht om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en nevenvoorzieningen te treffen over de partneralimentatie (door geen onderhoudsbijdrage vast te stellen vanwege nog te verdelen schulden, dan wel een bijdrage van € 415 per maand), de woning van partijen en de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap te gelasten op de door hem voorgestelde wijze. Verder heeft hij gevraagd om voor recht te verklaren dat de vrouw inzage moet geven in de overige rekeningen en dat de vrouw geen vordering heeft op de gemeenschap op grond van artikel 1:87 BW voor een bedrag van € 25.500.
2.4.
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken (dictum 5.1) en verder is (voor zover nog van belang), onder uitvoerbaar bij voorraadverklaring:
  • bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand € 312 per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen (5.4);
  • de wijze van verdeling van de woning gelast, met inachtneming van de op zitting gemaakte afspraken (5.5);
  • de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vastgesteld (5.6), dat:
 de levensverzekering bij [naam1] met polisnummer [nummer1] wordt afgekocht en de opbrengst tussen partijen bij helfte moet worden verdeeld;
 aan ieder van partijen één bandrecorder wordt toegedeeld en de helft van de LP’s; voor zover de muziekinstallatie nog meer omvat, moeten partijen die ook bij helfte verdelen. De overige inboedelzaken worden aan de man toegedeeld, onder vergoeding van een waarde van € 1.250 aan de vrouw;
 de saldi van de bij partijen bekende bank- en spaarrekeningen per peildatum bij helfte moeten worden verdeeld, dan wel bij helfte moeten worden gedragen;
 de beleggingsportefeuille bij [de bank] aan de vrouw wordt toegedeeld, onder vergoeding van € 922,38 aan de man;
 de Honda Jazz met kenteken [kenteken1] aan de vrouw wordt toegedeeld, onder de verplichting de schuld bij haar ouders in de onderlinge verhouding tussen partijen voor haar rekening neemt onder vergoeding van € 750 aan de man;
 voor zover aan de man op enig moment een bedrag aan schadevergoeding vanuit het [naam2] wordt uitgekeerd en die betrekking heeft op de huwelijkse periode en niet aan de man verknocht is, de aanspraak bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld;
 partijen in hun onderlinge verhouding de schulden bij de belastingdienst, bij de Nissan garage, bij [de bank] en bij [naam3] , bij helfte moeten dragen.
  • voor recht verklaard (5.7) dat de vrouw geen vordering heeft op de ontbonden huwelijksgemeenschap op grond van artikel 1:87 BW vanwege de door haar ontvangen schenkingen van haar ouders van in totaal € 25.500,
  • de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek onder IV (veroordeling man om een boedelbeschrijving in het geding te brengen met het daaraan verbinden van een dwangsom) (5.2)
  • de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken onder III en IV (verklaring van recht dat de vrouw moet meewerken aan de overname van de woning aan de man en verklaring voor recht dat een taxateur voor de waardebepaling van de woning moet worden ingeschakeld) (5.3) en
  • het meer of anders verzochte afgewezen (5.9).
2.5.
De echtscheidingsbeschikking is op 2 augustus 2024 ingeschreven in de desbetreffende registers van de burgerlijk stand.
2.6.
De bedoeling van het hoger beroep van de man is dat de bestreden beschikking voor een deel wordt vernietigd en dat het hof:
  • het verzoek van de vrouw om een partneralimentatie van € 1.270 per maand afwijst en de man veroordeelt tot betaling van een bijdrage van € 146 bruto per maand;
  • voor recht verklaart, althans bepaalt, dat als peildatum voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap 7 februari 2023 heeft te gelden, zoals partijen onderling zijn overeengekomen;
  • de auto Nissan Primestar met kenteken [kenteken2] aan de man toedeelt tegen een waarde van € 3.025 (inclusief btw) en de man de helft van de waarde aan de vrouw moet betalen, subsidiair, bepaalt dat de auto moet worden getaxeerd en de man de helft van de getaxeerde waarde aan de vrouw moet betalen;
  • de aanhangwagen aan de man toedeelt tegen een waarde van € 1.500 en de man de helft van de waarde aan de vrouw moet betalen, subsidiair, bepaalt dat de aanhangwagen moet worden getaxeerd en de man de helft van de getaxeerde waarde aan de vrouw moet betalen;
  • voor recht verklaart dat de machines en gereedschappen die deel uitmaken van de eenmanszaak [naam4] zijn afgeschreven en geen waarde meer vertegenwoordigen, althans bepaalt dat de waarde daarvan nihil is en de machines en gereedschappen toedeelt aan de man;
  • bepaalt dat de bankrekening op naam van [naam4] wordt voortgezet door de man, het saldo van € 525,57 toedeelt aan de man en hij gehouden is de helft van dit saldo aan de vrouw te vergoeden;
  • bepaalt dat partijen de saldi van alle bankrekeningen genoemd in de processtukken in eerste aanleg moeten verdelen (ieder de helft) zoals tussen partijen overeengekomen op de peildatum van 7 februari 2023;
  • de auto Mini Cooper met kenteken [kenteken3] , toedeelt aan de vrouw tegen een waarde van € 3.500 en de vrouw de helft van de waarde aan de man moet betalen, subsidiair, bepaalt dat de auto moet worden getaxeerd en de vrouw de helft van de getaxeerde waarde aan de man moet betalen;
  • voor recht verklaart dat de man de gemeenschappelijke schuld(en) van partijen aan [de bank] en de heer en mevrouw [naam3] aflost als een eigen schuld van de man en de man de vrouw ter zake van deze schulden moet vrijwaren, tenzij met de aflossing van deze schulden, althans een van deze schulden, geen rekening wordt gehouden bij de vaststelling van partneralimentatie (en) alsdan voor recht verklaart dat partijen de betreffende schuld(en) waarmee geen rekening wordt gehouden bij de vaststelling van partneralimentatie, in de onderlinge verhouding bij helfte moeten dragen;
  • voor recht verklaart dat de man de schuld van partijen aan de belastingdienst ter hoogte van € 50.460 uit eigen middelen volledig heeft voldaan (en daarmee ook het aandeel van de vrouw in deze schuld) en dat de vrouw ter zake van deze schuld aan de man € 25.230 moet voldoen, zijnde het aandeel van de vrouw in de schuld aan de belastingdienst die door de man aan de belastingdienst is voldaan.
Kosten rechtens.
2.7.
De vrouw concludeert tot afwijzing van de verzoeken van de man. De bedoeling van haar hoger beroep is
I. dat de beschikking voor een deel wordt vernietigd en dat het hof:
II. de man veroordeelt tot betaling van € 1.891 per maand in de kosten van haar levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
III. de man op grond van artikel 1:83 BW samen met artikel 3:15j BW samen met artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 3:194 lid 1 BW veroordeelt tot een beschrijving van zijn vermogen en het gemeenschappelijk vermogen op de peildatum van 29 juni 2023, waaronder in ieder geval
- de ingediende belastingaangiftes IB 2022 en 2023 van de man
- de jaarrekeningen van de ondernemingen van de man, voorzien van toelichting door een accountant over de jaren 2022 en 2023;
- een overzicht van alle bankrekeningen, polissen en/of levensverzekeringen van de man met een opgave van de waarde per de peildatum en de bewijsstukken daarvan;
- alle correspondentie tussen de man (of zijn gemachtigde) en het [naam2] aangaande zijn schadevergoeding;
- alle correspondentie tussen de man (of zijn gemachtigde) en Pensioenfonds [naam5] aangaande zijn schadevergoeding en overige uitkeringen zoals het [naam6] ;
- een overzicht van alle bedragen die de man van het [naam2] en het Pensioenfonds [naam5] heeft ontvangen in de periode 1 januari 2022 tot en met heden;
- rekening en verantwoording over zijn vermogen vanaf 29 juni 2023 tot heden, en
- een volledig overzicht van de door de man opgebouwde pensioenrechten via www.mijnpensioenoverzicht.nl.
IV. de wijze van verdeling gelast naar de stellingen van de vrouw van de navolgende vermogensbestanddelen:
- de levensverzekering bij [naam1] ;
- de activa van de eenmanszaak [naam4] ;
- de banksaldi van partijen en
- de schadevergoeding van het [naam2] .
V. de draagplicht van de huwelijkse schulden vaststelt naar de stellingen van de vrouw en
VI. de man veroordeelt tot betaling van € 4.139,10 aan de vrouw.
2.8.
De man concludeert afwijzing van de verzoeken van de vrouw in incidenteel hoger beroep.

3.Het oordeel van het hof

Alimentatieverzoek
3.1.
Partijen kunnen zich niet vinden in de beslissing over de partneralimentatie. De man heeft een grief geformuleerd die een drietal onderdelen van zijn draagkracht betreffen: zijn inkomen/verdiencapaciteit, de berekening van zijn netto besteedbare inkomen (NBI) en de aflossing van schulden. De vrouw heeft vijf grieven geformuleerd die zien op de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw, haar resterende behoefte en haar behoeftigheid (grieven a, b en c) en op de draagkracht van de man, met name de netto vergoeding van de man en zijn woonbudget waarbij rekening is gehouden met de aflossing op een krediet (grieven d en e).
toetsingskader
3.2.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:157 lid 1 BW heeft een gewezen echtgenoot recht op een uitkering tot levensonderhoud indien deze niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft noch zich deze in redelijkheid kan verwerven.
3.3.
Bij de beantwoording van de vraag of aan de gewezen echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud moet worden toegekend en zo ja, tot welk bedrag en voor hoe lang, dient volgens de wet en volgens vaste rechtspraak rekening te worden gehouden met de wettelijke maatstaven behoefte en draagkracht en overigens met alle omstandigheden van het geval, waaronder de behoeftigheid van de gewezen echtgenoot.
3.4.
Van behoeftigheid is sprake als de onderhoudsgerechtigde niet voldoende inkomsten heeft, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven, om volledig in de eigen behoefte te kunnen voorzien.
hoogte behoefte vrouw
3.5.
De vrouw stelt dat de rechtbank de huwelijksgerelateerde behoefte onjuist heeft vastgesteld. Haar behoefte bedraagt in 2024 € 3.610 per maand. De man voert geen verweer op dit punt en refereert zich aan het oordeel van het hof.
3.6.
Het hof is van oordeel dat het voor de bepaling van de behoefte in aanmerking te nemen gezinsinkomen mede wordt bepaald door de privé-onttrekkingen uit de onderneming van de man, omdat partijen deze middelen daadwerkelijk ter beschikking hadden en kennelijk ook hebben besteed. De grieven a, b. en c. van de vrouw slagen. Nu de man de berekening van de vrouw inhoudelijk niet bestreden heeft, gaat het hof uit van de door de vrouw berekende huwelijksgerelateerde behoefte van € 3.288 in 2022 en - na indexatie op de voet van artikel 1:402a BW - € 3.610 in 2024.
resterende behoefte en behoeftigheid
3.7.
De rechtbank heeft het NBI van de vrouw aan de hand van haar salarisstrook van november 2023 berekend op € 2.660 per maand. De vrouw is het daar niet mee eens. Zij voert daartoe aan dat zij per augustus 2024 een nieuwe baan en andere functie heeft.
De man voert verweer. Uit de door de vrouw overgelegde loonstrook blijkt dat zij minder is gaan werken. De vrouw werkt nu deeltijdfactor 83,33. Uit de eerder in eerste aanleg overgelegde strook volgt dat de vrouw op basis van een percentage van 100 werkte. Ook is zij tegen een lager uurloon gaan werken: van een uurloon van € 17,89 naar een uurloon van
€ 14,65. Van de vrouw mag worden verwacht dat zij weer fulltime gaat werken. Het hof
moet dan ook uitgaan van een theoretische verdiencapaciteit in ieder geval ter hoogte van het salaris zoals de rechtbank dat in eerste aanleg heeft berekend, aldus nog steeds de man.
3.8.
Het hof gaat voor de berekening van de resterende behoefte van de vrouw uit van haar huidige inkomen. De vrouw is sinds 15 augustus 2024 in dienst bij [naam7] in [woonplaats2] als medewerker Zorgondersteuning. De vrouw heeft weloverwogen een overstap gemaakt naar de zorg. Zij heeft daartoe gesteld dat zij met haar huidige baan een bestendige arbeidstoekomst tegemoet gaat en dat werken in de zorg haar de mogelijkheid biedt om in de nabije toekomst zo veel mogelijk in haar eigen levensonderhoud te gaan voorzien. De vrouw werkt en heeft scholing in de vorm van een leerwerktraject. De vrouw volgt momenteel een jaaropleiding Helpende in de Zorg bij het ROC op de locatie in [plaats1] en is voornemens om aansluitend een vervolgopleiding verzorgende IG voor de duur van een jaar te gaan volgen. Daarmee heeft de vrouw aangetoond dat zij concreet bouwt aan een arbeidstoekomst met perspectief op een verbetering van haar inkomen. Eerst na afronding van het leerwerktraject kan van haar verwacht en verlangd worden dat zij voltijds gaat werken.
3.9.
De vrouw heeft een salarisstrook van de maand augustus 2024 in het geding gebracht. Die strook ziet op de periode met ingang van indiensttreding op 15 augustus 2024, dus op een halve maand. Uit de salarisstrook blijkt een jaarinkomen van € 26.957,30. Het hof heeft het NBI van de vrouw aan de hand van dit jaarsalaris berekend op € 2.118 per maand (
zie aangehechte berekening). Rekening houdende met een huwelijksgerelateerde behoefte van
€ 3.610 per maand en een eigen inkomen van € 2.118 per maand, resteert een behoefte aan partneralimentatie van € 1.492 netto per maand.
De vrouw kan daarin niet zelf voorzien nu zij reeds de maximaal van haar te verwachten inspanning levert om in eigen levensonderhoud te voorzien. Zij is dus behoeftig.
uitgangspunten bij de berekening van de draagkracht van de man
3.10.
Vervolgens is de vraag in hoeverre de man een bijdrage kan betalen. Daartoe onderzoekt het hof de draagkracht van de man en gebruikt daarvoor de forfaitaire benadering voor partneralimentatie door te rekenen met de redelijke kosten van levensonderhoud op basis van forfaits: een vast bedrag voor kosten van levensonderhoud van € 1.270 per maand in 2024, en een woonbudget van 30% van het NBI. Die bedragen worden afgetrokken van het NBI en van het restant is 60% beschikbaar als draagkracht voor partneralimentatie.
inkomen, aflossing van schulden en woonlasten
3.11.
De rechtbank heeft de draagkracht van de man op € 514 per maand berekend. De rechtbank is daarbij uitgegaan van een NBI van € 3.350: het voorschot van € 3.000 op de te verwachten uitkering van [naam2] (beroepsgerelateerde PTSS), en een [naam6] (hierna: [naam6] -uitkering) van € 350 netto per maand dat de man van het [naam5] ontvangt. Beide partijen zijn het daar niet mee eens.
3.12.
Het hof acht het niet aannemelijk dat de man vanwege zijn PTSS op dit moment in staat is om te werken en daarmee substantieel inkomen in de eenmanszaak te genereren en houdt dan ook geen rekening met dergelijke inkomsten naast de onder 3.11 genoemde uitkeringen. Grief d van de vrouw faalt.
Bij journaalbericht van 28 november 2024 heeft de man als productie 24 een bericht van 11 september 2024 overgelegd waaruit blijkt dat hij met ingang van 23 mei 2024 een [naam6] -
uitkering ontvangt van € 12.599,31 bruto op jaarbasis en per diezelfde datum een bijzondere invaliditeitsverhoging van € 1.968,64 bruto per jaar. De man had aanvankelijk het standpunt ingenomen dat de [naam6] - uitkering geen inkomen betreft, maar kwam daar op de zitting van
terug. Volgens de letselschadeadvocaat van de man is de [naam6] -uitkering namelijk wel degelijk inkomen. Daarnaast ontvangt de man maandelijks een voorschot op de te verwachten uitkering van [naam2] (beroepsgerelateerde PTSS) van € 3.000 netto per maand. Het hof acht aannemelijk dat het voorschot voor een deel uit inkomen (materieel) en voor een deel uit smartengeld (immaterieel) bestaat. Het hof sluit voor het inkomensdeel aan bij het door de man aanvankelijk voorgestelde bedrag van € 2.500 netto per maand. Dat de man daar op zitting op terugkomt met de stelling dat hij wellicht alles moet terugbetalen en dat om die reden helemaal geen rekening moet worden gehouden met het maandelijkse voorschot of een deel daarvan, maakt voormeld oordeel van het hof niet anders, met name omdat de man zijn vermoeden in het geheel niet met stukken onderbouwt.
3.13.
Met deze inkomenscomponenten (bruto [naam6] -uitkering, bruto bijzondere invaliditeitsverhoging en een gedeelte van het netto voorschot) berekent het hof het NBI van de man op € 3.481 per maand (
zie aangehechte berekening).
3.14.
Met de aflossing van schulden van partijen (aan [naam3] en aan [de bank] bank/een consumptief krediet) houdt het hof bij de berekening van de draagkracht van de man geen rekening. Ter zitting is gebleken dat de man niet in staat is om het aandeel van de vrouw in de voormalig echtelijke woning over te nemen. Dat betekent dat de woning moet worden verkocht (zie de beslissing van de rechtbank in de bestreden beschikking onder 5.5.7 tot en met 5.5.16). Na verkoop en levering van de woning en aflossing van de hypothecaire geldlening komen op korte termijn liquide middelen beschikbaar die ruim voldoende zijn om alle schulden af te lossen.
De man heeft inmiddels een huurwoning betrokken. Niet is gebleken dat zijn woonlasten duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan 30% van zijn NBI, zodat het hof geen aanleiding ziet om af te wijken van het forfaitaire woonbudget. Grief e van de vrouw slaagt gedeeltelijk.
draagkracht
3.15.
Zoals hiervoor is gebleken is het netto besteedbaar inkomen van de man € 3.481. Betaalde partneralimentatie verlaagt het verzamelinkomen van een onderhoudsplichtige en heeft tot gevolg dat deze minder belasting hoeft af te dragen. Het hof verhoogt de netto draagkracht met dit belastingvoordeel en berekent vervolgens de bruto draagkracht.
3.16.
Uit de berekening volgt dat de draagkracht van de man € 868 bruto per maand bedraagt (
zie aangehechte berekening). Dit betekent dat de man niet geheel in de (aanvullende) gebruteerde behoefte van de vrouw (r.o. 3.9) kan voorzien.
vergelijking
3.17.
In het algemeen geldt dat de partner die alimentatie ontvangt niet in een betere financiële positie mag komen door de partneralimentatie dan de onderhoudsplichtige. Het hof vergelijkt de netto besteedbare inkomens van partijen na betaling van de berekende partneralimentatie met elkaar en daarmee berekenen bij welk bedrag aan partneralimentatie het NBI van partijen gelijk is.
3.18.
Het hof stelt vast dat de vrouw na betaling van de berekende partneralimentatie geen hoger NBI heeft dan de man, zodat er geen aanleiding is om het onder 3.16 berekende bedrag naar beneden bij te stellen (
zie aangehechte berekening). Het hof zal de berekende partneralimentatie dan ook vaststellen op dit bedrag en de bestreden beschikking op dit onderdeel vernietigen, behoudens voor wat betreft de ingangsdatum (datum inschrijving echtscheidingsbeschikking) Grief 1 van de man faalt.
Vermogensrechtelijke afwikkeling van het (ontbonden) huwelijk
3.19.
Partijen zijn verdeeld over de vermogensrechtelijke afwikkeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Zij hebben beide hoger beroep ingesteld tegen een deel van de beslissing van de rechtbank. De man heeft vijf grieven (2 tot en met 6) geformuleerd en de vrouw zeven grieven (a. tot en met g.)
3.20.
Artikel 3:185 lid 1 BW bepaalt dat, als deelgenoten geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken, de rechter de wijze van verdeling gelast of zelf de verdeling vaststelt en daarbij naar billijkheid rekening houdt met de belangen van partijen en het algemeen belang. Voorts is de rechter die de verdeling vaststelt bij de vaststelling van de verdeling niet gebonden aan wat partijen over en weer hebben verzocht en behoeft hij niet — expliciet — in te gaan op wat partijen hebben aangevoerd. Op grond van artikel 3:179 BW kan de rechter tot gehele of gedeeltelijke verdeling overgaan als daarvoor gewichtige redenen aanwezig zijn.
peildatum voor de samenstelling en de omvang (grief 2 van de man)
3.21.
De rechtbank is uitgegaan van de peildatum van 29 juni 2023 (de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) voor de samenstelling van de (ontbonden) huwelijksgemeenschap en heeft daartoe overwogen dat zij niet gebonden is aan de door partijen in onderling overleg afgesproken peildatum van 7 februari 2023. De man is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe aan dat partijen over de peildatum overeenstemming hebben bereikt en daar ook naar hebben gehandeld. De vrouw voert verweer.
3.22.
De peildatum voor vaststelling van de samenstelling en omvang van de huwelijks- gemeenschap is het tijdstip van ontbinding van de huwelijksgemeenschap.i Van dit tijdstip kan niet worden afgeweken, ook niet op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid.ii De grief faalt. Dat betekent dat ook het hof uitgaat van 29 juni 2023.
peildatum voor de waarde
3.23.
Voor de bepaling van de waarde bij de verdeling moet worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Van deze hoofdregel kan worden afgeweken indien partijen anders zijn overeengekomen of uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen partijen beheersen anders voortvloeit. Daarvan is niet gebleken.
boedelbeschrijving (grief a. van de vrouw)
3.24.
De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht om de man te veroordelen tot het in het geding brengen van een boedelbeschrijving met alle onderliggende bewijsstukken, onder verbeurte van een dwangsom indien hij in gebreke blijft. Zij doet het verzoek opnieuw in hoger beroep.
De man voert verweer. Hij stelt dat er van meet af aan duidelijkheid is over de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap en verwijst naar een e-mailbericht van de vrouw aan de man (productie 10).
3.25.
Het hof zal het verzoek van de vrouw afwijzen. Partijen hebben inmiddels een (web)formulier relatievermogensrecht in het geding gebracht. Wat zij beiden aan tot de huwelijksgemeenschap behorende activa en passiva hebben vermeld, komt in grote lijnen overeen. Partijen betwisten over en weer de bestanddelen niet; alleen over de waarde zijn zij het op verschillende onderdelen niet eens. Daarvoor is een boedelbeschrijving niet nodig. Indien na de uitspraak zou blijken dat een van partijen (een) tot de gemeenschap behorend(e)
goed(eren) heeft verzwegen, verbeurt deze partij zijn/haar aandeel in de/het verzwegen (of zoekgemaakte of verborgen gehouden) goed(eren) aan de andere echtgenoot (de sanctie van artikel 3:194 lid 2 BW).
activa van de eenmanszaak (grief 3 van de man en grief c. van de vrouw)
3.26.
De man klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat zij geen nadere beslissing kan nemen ten aanzien van de activa van de eenmanszaak.
De vrouw voert verweer en klaagt dat rechtbank in eerste aanleg ten onrechte niet de verdeling van de activa van de eenmanszaak heeft vastgesteld conform de stellingen van de vrouw, onder de verplichting voor de man om de passiva als eigen schuld te voldoen.
3.27.
Het hof overweegt als volgt. Een eenmanszaak is geen goed dat in de wettelijke gemeenschap van goederen valt en kan als zodanig niet worden verdeeld. Een eenmanszaak heeft geen afgescheiden vermogen: het ondernemingsvermogen valt in de wettelijke gemeenschap van goederen en bestaat (doorgaans) uit activa en passiva. Het hof zal beslissen dat de activa aan de man worden toegedeeld, de waarde van de verschillende activa vaststellen en bepalen dat de man de helft van de waarde daarvan aan de vrouw verschuldigd is.
3.28.
De activa van de eenmanszaak bestaan uit:
een auto Nissan,
een aanhangwagen,
machines en gereedschappen en
een bankrekening.
Partijen zijn het erover eens dat de aanhangwagen een waarde vertegenwoordigt van € 1.500. De waarde van de machines en gereedschappen schat het hof in redelijkheid en billijkheid op
€ 1.000 totaal. De auto Nissan is getaxeerd op een dagwaarde van € 5.142,50. Dat brengt de totale waarde van de activa op € 7.642,50. De man is € 3.821,25 aan de vrouw verschuldigd. Voor wat betreft de bankrekening heeft de man geen bankafschrift overgelegd waaruit het saldo op de peildatum blijkt. Het hof zal dan ook bepalen dat de man aan de vrouw de helft van het saldo op 29 juni 2023 verschuldigd is en dat hij bewijs daarvan aan de vrouw moet leveren door middel van een bankafschrift per peildatum. Dat de eenmanszaak meer activa bevat is door de vrouw niet aangetoond. Grief 3 van de man slaagt, grief c van de vrouw faalt, voor zover deze grief de waarde van de verschillende vermogensbestanddelen betreft.
bankrekeningen/banksaldi (grief 4 van de man en grief e. van de vrouw)
3.29.
Partijen hebben beide hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank over de bankrekeningen.
De man houdt vast aan verdeling van de saldi op 7 februari 2023. Andere bankrekeningen dan door de man opgegeven zijn er niet. Hij stemt in met de door de vrouw voorgestelde toedeling van de verschillende rekeningen.
De vrouw voert verweer. De saldi moeten worden verdeeld naar hun stand op 29 juni 2023. Zij is niet bekend met de saldi van de bankrekeningen van de man. In incidenteel hoger beroep stelt de vrouw dat zij twee rekeningen bij de Rabobank heeft en dat de man wellicht over meer bankrekeningen beschikt dan hij opgeeft.
3.30.
Het hof zal in overeenstemming met het voorstel van de vrouw de bankrekeningen met nummers [nummer2] en [nummer3] aan de vrouw toedelen en bepalen dat de vrouw de saldi (overeenstemmend met het oordeel onder 3.22) op de peildatum van 29 juni 2023 van respectievelijk € 2.750 en € 403,32 bij helfte met de man
moet delen. Voor wat betreft de en/of bankrekeningen en de bankrekeningen op naam van de man zal het hof deze aan de man toedelen. Verder zal het hof bepalen dat de man de credit- saldi van de en/of rekeningen bij helfte met de vrouw moet delen, dan wel dat partijen de debetsaldi bij helfte moeten dragen en dat hetzelfde geldt voor de bankrekeningen op naam van de man. Dat alles steeds op basis van de saldi per 29 juni 2023. Tot slot zal het hof bepalen dat de man de bankafschriften van 29 juni 2023 van de bankrekeningen op zijn naam aan de vrouw moet verstrekken. Dat de man nog meer bankrekeningen heeft dan door hem zijn vermeld, is door de vrouw niet aannemelijk gemaakt. Ook hiervoor geldt weer wat in de slotzin van rechtsoverweging 3.25 is overwogen. Grief 4 van de man faalt en grief e. van de vrouw slaagt voor een deel en faalt voor het overige.
Honda Jazz (grief 5 van de man
3.31.
De man klaagt dat de rechtbank ten onrechte de Honda Jazz aan de vrouw heeft toegedeeld onder de verplichting de schuld bij haar ouders in de onderlinge verhouding tussen partijen voor haar rekening te nemen en onder de vergoeding van de helft van de inruilwaarde van € 750 aan de man. De vrouw voert verweer.
3.32.
Het hof neemt na eigen onderzoek de overweging van de rechtbank onder 4.39 over en maakt deze tot de zijne. De Mini Cooper was op de peildatum al ingeruild voor de Honda Jazz en behoorde niet meer tot de huwelijksgemeenschap. Wat door de man is aangevoerd kan dan ook niet tot toewijzing van zijn verzoek leiden en ook niet tot vernietiging van de beslissing van de rechtbank. Grief 5 van de man faalt.
schulden (grief 6 van de man en grief d. van de vrouw)
3.33.
De rechtbank heeft overwogen dat zij niet kan bepalen dat een van partijen een speci- fieke schuld per peildatum draagt en de andere partij gehouden is de helft van de schuld te voldoen. De man is het daar niet mee eens.
De vrouw voert verweer en heeft ook incidenteel hoger beroep ingesteld.
3.34.
Partijen hebben/hadden een schuld aan [naam3] , aan [de bank] , bij de Nissan garage en meerdere schulden bij de belastingdienst. Deze schulden vallen in de huwelijks- gemeenschap en zijn dus van partijen samen. Voor de schulden op de peildatum is ieder voor de helft draagplichtig en heeft degene die na de peildatum meer dan de helft heeft betaald regres op de ander voor dat meerdere. Het hof verwacht dat na verkoop van de voormalig echtelijke woning met de opbrengst/overwaarde alle schulden door partijen worden afgelost (zie ook hiervoor onder 3.14). Voor zover een schuld op de peildatum van 29 juni 2023 niet meer bestond, kan geen sprake zijn van verrekening of een vordering van de een op de ander, zoals de man verzoekt.
3.35.
De man heeft met de belastingdienst onderhandeld en heeft een schikking getroffen: hij heeft de totale schuld van € 39.375 afgekocht voor € 37.010. Op 21 december 2023 heeft hij dat bedrag aan de belastingdienst overgemaakt (zie productie 7 bij hoger beroepschrift). De man heeft de schuld dus na de peildatum uit eigen middelen afgelost en hij heeft voor de helft van het bedrag een vordering op de vrouw (van € 18.505). Verder is nog sprake van een schuld aan de belastingdienst voor aanslag Zvw 2022 van € 879 en van verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2022 van € 2.212, waarvoor ieder voor de helft draagplichtig is.
De man heeft de schuld aan de Nissangarage voldaan. Die schuld bedroeg € 308,60 en daarmee heeft hij een vordering op de vrouw van € 154,30.
De man heeft na de peildatum € 600 op de schuld aan [naam3] afgelost. Voor het restant van de schuld zijn de man en de vrouw ieder voor de helft draagplichtig, met dien verstande dat verrekend moet worden wat de man na de peildatum heeft betaald.
Datzelfde geldt voor de schuld bij [de bank] . Grief d. van de vrouw faalt en grief 6 van de man slaagt voor een deel en faalt voor het overige. Het hof bekrachtigt de bestreden beslissing onder 5.6.7 en beslist als volgt aanvullend.
[naam1] (grief b. van de vrouw)
3.36.
Niet in geschil is dat de afkoopwaarde van de polis [naam1] € 8.278,20 netto bedraagt, dat deze moet worden afgekocht en dat de opbrengst bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld. Ook is niet in geschil dat de man tot dusver het bedrag van
€ 4.139,10 nog niet aan de vrouw heeft voldaan.
De vrouw stelt dat zij belang heeft bij een executoriale titel en zij verzoekt het hof daarom de man alsnog tot betaling van het bedrag van € 4.139,10 te veroordelen.
Daar verweert de man zich tegen. Hij stelt zich op het standpunt dat dit bedrag verrekend moet worden met het bedrag dat de vrouw nog aan de man verschuldigd is, waaronder de verrekening van de door de man afgeloste belastingschulden van partijen.
3.37.
Het huwelijk van partijen is al ontbonden en dus zijn eventuele vorderingen van partijen over en weer opeisbaar. De man verzoekt om verrekening van de wederzijdse vorderingen. Voor het bestaan van verrekeningsbevoegdheid is - onder meer - vereist dat de bij de verrekening betrokken partijen over en weer elkaars schuldeiser en schuldenaar zijn (wederkerig schuldenaarschap). Dat is het geval en de man heeft dus – evenals de vrouw – een verrekeningsbevoegdheid. In het kader van de vaststelling van de verdeling moet over en weer nog verrekening plaatsvinden ter zake van de verschillende vermogensbestanddelen. Het hof wijst het verzoek van de vrouw dan ook af. Grief b van de vrouw faalt.
schadevergoeding van de man van het [naam2] (grief f. van de vrouw)
3.38.
De vrouw verzoekt het hof om de vordering tot schadevergoeding van de man op het [naam2] dan wel het Pensioenfonds [naam5] bij helfte te verdelen in die zin dat de man de helft van de waarde aan de vrouw moet vergoeden.
De man voert verweer. Hij heeft een vordering bij zijn voormalig werkgever [naam2] /Pensioenfonds [naam5] ingediend. Het betreft een vordering voor schadevergoeding tijdens het dienstverband opgelopen onherstelbare psychologische schade PTSS. Het [naam2] / [naam5] moet op deze claim nog een besluit nemen.
3.39.
Het hof kan over de hoogte noch de verdeling van de schadevergoeding een beslissing nemen nu een besluit op de claim van de man nog niet is genomen. Ook is nu nog niet duidelijk uit welke elementen de schadevergoeding zal bestaan. Voorstelbaar is dat een deel daarvan als materieel zal worden geoormerkt en een deel als immaterieel. Het hof acht het aannemelijk dat een eventueel immaterieel deel van de schade-uitkering verknocht is aan de man en dus niet in de huwelijksgemeenschap valt. Het hof heeft daarmee in het kader van de partneralimentatie al rekening gehouden bij de berekening van de draagkracht van de man (r.o.3.12). Zoals de rechtbank al onder rechtsoverweging 4.40 heeft overwogen zal de man de vrouw te zijner tijd moeten informeren. Grief f van de vrouw faalt.
uitvoerbaar bij voorraadverklaring (grief g. van de vrouw)
3.40.
De vrouw klaagt dat de rechtbank de verdeling heeft vastgesteld onder uitvoerbaar-bij- voorraadverklaring. Zij stelt dat het vaststellen van de verdeling een constitutieve uitspraak betreft en dat uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring daarvan niet mogelijk is.
3.41.
Het hof oordeelt als volgt. De Hoge Raad aanvaardt de mogelijkheid om een consti- tutieve uitspraak uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, waardoor deze, volgens het arrest, on- middellijk na het uitspreken daarvan al gaat gelden.iii Grief g. van de vrouw faalt.
proceskosten
3.42.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de vermogensrechtelijke afwikkeling van het ontbonden huwelijk en de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
4.1.
vernietigt rechtsoverweging 5.4 van de beschikking van de rechtbank Gelderland van 17 april 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
4.2.
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 868 per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.3.
bekrachtigt de beschikking voor het overige en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en beslist in het kader van de vaststelling van de verdeling aanvullend:
4.4.
deelt aan de vrouw toe:
  • de bankrekening met nummer [nummer2] onder verrekening bij helfte met de man van het saldo op 29 juni 2023 van € 2.750
  • de bankrekening met nummer [nummer3] onder verrekening bij helfte met de man van het saldo op 29 juni 2023 van € 403,32;
4.5.
deelt aan de man toe:
- de Nissan
- de aanhangwagen
- de machines en het gereedschap
- de zakelijke bankrekening [nummer4] en
- de bankrekeningen op naam van de man en de en/of bankrekeningen;
4.6.
bepaalt dat de man voor de activa onder 4.5. wegens overbedeling aan de vrouw
€ 3.821,25 verschuldigd is;
4.7.
bepaalt dat de man aan de vrouw de helft van het saldo op 29 juni 2023 van de zakelijke bankrekening [nummer4] (onder 4.5) verschuldigd is en dat hij bewijs daarvan aan de vrouw moet leveren door middel van een bankafschrift met daarop het saldo op die datum;
4.8.
bepaalt dat de man de creditsaldi op 29 juni 2023 van de en/of bankrekeningen bij helfte met de vrouw moet delen, dan wel dat partijen de debetsaldi op die datum bij helfte moeten dragen;
4.9.
bepaalt dat de man de creditsaldi op 29 juni 2023 van de bankrekeningen op zijn naam bij helfte met de vrouw moet delen, dan wel dat partijen de debetsaldi op die datum bij helfte moeten dragen en dat de man bewijs daarvan aan de vrouw moet leveren door middel van bankafschriften met daarop het saldo op die datum;
4.10.
bepaalt (in aanvulling op de beslissing van de rechtbank onder 5.6.7 en met inachtneming van wat hiervoor onder 3.35 en 3.37 is overwogen) dat
- de man een vordering heeft op de vrouw van € 18.659,30 (zie r.o. 3.35 € 18.505 +
€ 154,30) en
- in het kader van de draagplicht bij helfte bij de verrekening in aanmerking moet worden genomen wat een ieder van partijen na de peildatum op de schuld aan [naam3] en [de bank] reeds heeft afgelost of zal aflossen, met bewijs daarvan door middel van een bankafschrift;
- de vordering van de vrouw op de man van € 4.139,10 betreffende de helft van de afkoopwaarde van de [naam1] polis eveneens bij de verrekening in aanmerking moet worden genomen (zie r.o. 3.37);
4.11.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.12.
wijst het meer of anders verzochte af;
4.13.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, M.L. van der Bel en E.H. Schijven- Bours, bijgestaan door mr. G.J. Heuvelink als griffier, en is op 9 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
i HR 6 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2130.
ii HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2050.
iii HR 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499.