Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/419366 / KG ZA 24-89)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met de bijlagen 1 tot en met 4;
- het tegen de man verleende verstek;
- de memorie van grieven met de bijlagen 3 tot en met 6;
- het exploot van betekening van het bestreden vonnis;
- het exploot van betekening van de memorie van grieven.
3. De feiten
4.De procedure bij de voorzieningenrechter
- bepaald dat de vrouw met ingang van 1 juni 2024 tot aan de datum waarop de woning wordt overdragen aan haar dan wel aan een opvolgend eigenaar, bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de woning en beveelt de man die woning te verlaten en deze verder niet te betreden met ingang van de genoemde datum;
- de man veroordeeld om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 500, voor iedere dag dat hij niet aan de hiervoor uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000, is bereikt;
- de kosten van deze procedure tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere
5.De omvang van het hoger beroep
6.De beoordeling
vrouwkomt in hoger beroep onder meer op tegen het oordeel van de rechtbank dat zij geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen onder II tot en met VI (zie hierboven rov. 4.1). Ter toelichting voert zij het volgende aan.
hofbeoordelen of in deze zaak sprake is van een spoedeisend belang. Voorop wordt gesteld dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend aanwezig is (zie HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437 (https://www.navigator.nl/document/id24220020531c00332hradmusp?anchor=id-527af5301fa4ddd2f42fe95e5095e7e7)). De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de stand ten tijde van de uitspraak.
vrouwwenst primair de woning toegedeeld te krijgen, althans subsidiair tot verkoop van de woning over te gaan. In hoger beroep komt de vrouw onder de grieven I tot en met V op tegen de afwijzing van haar vorderingen onder II tot en met VI (zie rov. 4.1).
hofbegrijpt de grieven van de vrouw aldus dat zij het hof verzoekt de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap van partijen te gelasten (art. 3:185 BW). Uitgangspunt bij verdeling is dat iedere deelgenoot in beginsel naar verhouding van zijn aandeel in de gemeenschap gerechtigd is tot (de waarde van) het gemeenschappelijk goed. Beide partijen zijn gerechtigd tot de helft, zodat ieder in beginsel recht heeft op de helft van de overwaarde. De rechter dient bij toepassing van artikel 3:185 BW te (kunnen) bepalen wat de financiële consequenties zijn en wat ieders aandeel in de overwaarde is.
vrouwvoert aan dat zij, voor het geval de man de woning niet heeft verlaten, of deze weer betreedt, een rechtens te respecteren belang heeft om haar – zo begrijpt het hof – toegewezen vordering over het uitsluitend gebruik van de woning met behulp van de sterkte arm van justitie ten uitvoer te leggen.
hofwijst de vordering af omdat deze hem ongegrond voorkomt. De man heeft de woning reeds verlaten. Bovendien vloeit ontruiming met de sterke arm reeds voort uit art. 555 Rv.
vrouwvordert onder VIII van het petitum in hoger beroep de man te veroordelen in de proceskosten in beide instanties. Ter toelichting voert de vrouw aan dat de man vanaf 1 februari 2023 de verplichting jegens de hypotheekverstrekker niet meer is nagekomen en weigert de achterstand op de hypotheek en de toekomstige hypotheektermijnen te betalen en mee te werken aan de levering van zijn aandeel in de woning aan de vrouw, althans aan de verkoop en overdracht van zijn aandeel in de woning aan een derde. Voorts heeft de man vanaf 1 februari 2023 niet voor de woning gezorgd als een goed huisvader en daarbij zelfs doelbewust schade aan de woning berokkend, onder meer, door bij zijn vertrek uit de woning lijm in het slot van de voordeur van de woning te doen.
hofoverweegt als volgt. In procedures waarin partijen een affectieve relatie hebben gehad, wordt terughoudend omgegaan met een kostenveroordeling. Als hoofdregel geldt dan ook dat de proceskosten worden gecompenseerd. Slechts in uitzonderlijke gevallen, zoals nodeloos op extra kosten jagen en/of misbruik van recht, wordt van deze hoofdregel afgeweken. Het hof ziet in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd geen aanleiding om van de hoofdregel af te wijken. Vordering VIII wordt afgewezen en grief VII faalt.