ECLI:NL:GHSHE:2024:2476

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
200.340.728_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake verdeling van de gemeenschappelijke woning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding, waarin de vrouw, appellante, vorderingen heeft ingesteld tegen de man, geïntimeerde, met betrekking tot de verdeling van de gemeenschappelijke woning. De vrouw heeft de woning op 1 februari 2023 verlaten en vordert onder andere dat de man zijn medewerking verleent aan de verkoop van de woning en dat zij het exclusieve gebruik van de woning krijgt tot aan de overdracht. De man is niet verschenen in de procedure, waardoor verstek is verleend. De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft de vorderingen van de vrouw afgewezen, maar het hof heeft geoordeeld dat de vrouw ontvankelijk is in haar vorderingen. Het hof heeft echter de vorderingen van de vrouw afgewezen, omdat zij onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar verzoeken. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw niet kan aantonen dat de vorderingen niet onrechtmatig of ongegrond zijn. De vrouw heeft onvoldoende informatie verstrekt over de waarde van de woning en de wijze van verdeling. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, wat gebruikelijk is in zaken waarin partijen een affectieve relatie hebben gehad. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor duidelijke onderbouwing in procedures over de verdeling van gemeenschappelijk bezit.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.340.728/01
arrest van 30 juli 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. J.A.M. van Weely te Waalwijk,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de man,
niet verschenen.
op het bij exploot van dagvaarding van 23 april 2024 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 27 maart 2024, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde.
Vooraf
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Deze zaak gaat over de verdeling van de gemeenschappelijke woning van partijen.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/419366 / KG ZA 24-89)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met de bijlagen 1 tot en met 4;
  • het tegen de man verleende verstek;
  • de memorie van grieven met de bijlagen 3 tot en met 6;
  • het exploot van betekening van het bestreden vonnis;
  • het exploot van betekening van de memorie van grieven.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3. De feiten

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en met elkaar samengewoond.
3.3.
Zij hebben op 30 juni 2020 gezamenlijk een woning gekocht aan [adres] te [postcode] [woonplaats] (hierna te noemen: de woning). Voor de aankoop van deze woning hebben zij gezamenlijk een hypothecaire geldlening afgesloten bij de Rabobank.
3.4.
Op 1 februari 2023 heeft de vrouw de woning verlaten. De vrouw heeft van de politie vernomen dat de man de woning op 15 mei 2024 heeft verlaten.

4.De procedure bij de voorzieningenrechter

4.1.
In de onderhavige procedure vordert de vrouw om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
“I. Te bepalen dat eiseres met ingang van 1 juni 2024 tot aan de datum waarop de woning wordt overdragen aan eiseres dan wel aan een opvolgend eigenaar bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de woning met ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, staande en gelegen te ( [postcode] ) [woonplaats] aan het adres [adres] en gedaagde te bevelen die woning te verlaten en deze verder niet te betreden met ingang van de genoemde datum, althans te dezen een beslissing te nemen als U.E.A.-voorzieningenrechter juist en gerade acht;
Primair
II. Gedaagde te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan de overdracht van zijn aandeel in de onder I van dit petitum vermelde woning aan eiseres door op eerste verzoek van eiseres, binnen één week nadat een dergelijk verzoek is gedaan, bij een door eiseres aan te wijzen notaris (of diens plaatsvervanger of ambtsopvolger) een onherroepelijke schriftelijk ondertekende volmacht te deponeren, gelegaliseerd zondig (sic) van een apostille voorzien tot deze overdracht aan eiseres, dan wel te dezen een beslissing te nemen als U.E.A.-voorzieningenrechter juist en gerade acht;
Subsidiair
III. Gedaagde te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de onder I van dit petitum vermelde woning door op eerste verzoek van eiseres, binnen één week nadat een dergelijk verzoek is gedaan, bij een door eiseres aan te wijzen makelaar over te gaan tot ondertekening van de verkoopopdracht, dan wel te dezen een beslissing te nemen als U.E.A.-voorzieningenrechter juist en gerade acht;
IV. a. Gedaagde te verplichten om conform het advies van de onder III van dit petitum vermelde makelaar, binnen één maand nadat een dergelijk advies door de makelaar is gegeven, alle onderhoudswerkzaamheden aan de onder I van dit petitum vermelde woning te verrichten die deze makelaar noodzakelijk acht voor de verkoop van deze woning en alle kosten hiervoor te dragen zonder verrekening met eiseres;
b. Gedaagde te verplichten om zijn medewerking te verlenen aan de onder III van dit petitum vermelde makelaar voor het fotograferen van de onder I van dit petitum vermelde woning waarbij deze woning opgeruimd en schoon zal zijn;
c. Gedaagde te verplichten om eventuele kopers toegang met de onder III van dit petitum vermelde makelaar te verschaffen om de onder I van dit petitum vermelde woning te bezichtigen waarbij deze woning opgeruimd en schoon zal zijn;
V. Gedaagde te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan de overdracht van de onder I van dit petitum vermelde woning door op het eerste verzoek van eiseres, binnen één week nadat een dergelijk verzoek is gedaan, bij een door eiseres of door een opvolgend eigenaar aan te wijzen notaris (of diens plaatsvervanger of ambtsopvolger) een onherroepelijke schriftelijk ondertekende volmacht te deponeren, gelegaliseerd zondig (sic) van een apostille voorzien tot verkoop en levering van het verkochte onder de in de koopakte opgenomen condities, dan wel te dezen een beslissing te nemen als U.E.A.-voorzieningenrechter juist en gerade acht;
VI. Te bepalen dat aan eiseres vervangende toestemming wordt verleend voor hetgeen onder III en V van dit petitum wordt gevorderd en te bepalen dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW mede in de plaats zal treden van de door de notaris op te stellen akte van levering met betrekking tot de onder I van dit petitum vermelde woning, voor zover het betreft het verlenen van toestemming van gedaagde tot die levering;
Primair en subsidiair
VII. Gedaagde te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 50.000,- (zegge; vijftig duizend euro) met een maximum van € 500.000,- (zegge: vijfhonderd duizend euro) voor iedere dag dat gedaagde, nadat 1 (zegge: één) dag na betekening van het te dezen te wijzen vonnis is verstreken, nalatig blijft te voldoen aan ieder van de hiervoor onder I tot en met V omschreven vorderingen, verboden of geboden, dan wel te veroordelen tot betaling van een dwangsom als U.E.A.-voorzieningenrechter juist en gerade acht;
VIII. Gedaagde te veroordelen om aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de werkelijke kosten van deze procedure, alsmede de nakosten, alles evenzeer te vermeerderen met de wettelijke rente, voor zover mogelijk, indien deze kosten niet zijn voldaan binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis;”
4.2.
Aan deze vorderingen heeft de vrouw, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Zij heeft op dit moment tijdelijke woonruimte, tot 1 juli 2024. Zij moet voordien deze tijdelijke woonruimte verlaten hebben en heeft geen vervangende woonruimte. De man komt vanaf 1 februari 2023 de hypotheekverplichtingen niet meer na terwijl de vrouw nog steeds hoofdelijk aansprakelijk is. De Rabobank heeft partijen bij brief van 4 januari 2024 in de gelegenheid gesteld om de woning binnen 12 maanden zelf te verkopen om executieverkoop te voorkomen. De man weigert mee te werken aan verkoop van de woning. Van haar mag niet worden verwacht dat zij nog langer deelgenoot blijft in de eenvoudige gemeenschap met de man.
4.3.
Tegen de man is verstek verleend.
4.4.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis, voor zover thans van belang:
  • bepaald dat de vrouw met ingang van 1 juni 2024 tot aan de datum waarop de woning wordt overdragen aan haar dan wel aan een opvolgend eigenaar, bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de woning en beveelt de man die woning te verlaten en deze verder niet te betreden met ingang van de genoemde datum;
  • de man veroordeeld om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 500, voor iedere dag dat hij niet aan de hiervoor uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000, is bereikt;
  • de kosten van deze procedure tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere
partij de eigen kosten draagt;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.

5.De omvang van het hoger beroep

5.1.
De vrouw heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd.
De vrouw heeft in hoger beroep, geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
“I. Appellante te machtigen om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van het door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, onder zaaknummer / rolnummer C/02/419366 / KG ZA 24-89, gegeven vonnis in kort geding van 27 maart 2024, te bewerkstelligen indien geïntimeerde in gebreke blijft hieraan te voldoen, dan wel te dezen een zodanige beslissing te nemen als uw hof juist en gerade acht;
Primair
II. Geïntimeerde te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan de overdracht van zijn aandeel in de woning met ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, staande en gelegen te ( [postcode] ) [woonplaats] aan het adres [adres] , aan appellante door op eerste verzoek van appellante, binnen één week nadat een dergelijk verzoek is gedaan, bij een door appellante aan te wijzen notaris (of diens plaatsvervanger of ambtsopvolger) een onherroepelijke schriftelijk ondertekende volmacht te deponeren, gelegaliseerd zondig (sic) van een apostille voorzien tot deze overdracht aan appellante, dan wel te dezen een beslissing te nemen als uw hof juist en gerade acht;
Subsidiair
III. Geïntimeerde te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de onder II van dit petitum vermelde woning door op eerste verzoek van appellante, binnen één week nadat een dergelijk verzoek is gedaan, bij een door appellante aan te wijzen makelaar over te gaan tot ondertekening van de verkoopopdracht, dan wel te dezen een beslissing te nemen als uw hof juist en gerade acht;
IV. a. Geïntimeerde te verplichten om conform het advies van de onder III van dit petitum vermelde makelaar voor 1 juni 2024 alle onderhoudswerkzaamheden aan de onder II van dit petitum vermelde woning te verrichten die deze makelaar noodzakelijk acht voor de verkoop van deze woning en alle kosten hiervoor te dragen zonder verrekening met appellante;
b. Geïntimeerde te verplichten om zijn medewerking te verlenen aan de onder III van dit petitum vermelde makelaar voor het fotograferen van de onder II van dit petitum vermelde woning waarbij deze woning opgeruimd en schoon zal zijn en alle kosten hiervoor te dragen zonder verrekening met appellante;
c. Geïntimeerde te verplichten om eventuele kopers toegang met de onder III van dit petitum vermelde makelaar te verschaffen om de onder II van dit petitum vermelde woning te bezichtigen waarbij deze woning opgeruimd en schoon zal zijn;
V. Geïntimeerde te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan de overdracht van de onder II van dit petitum vermelde woning door op het eerste verzoek van appellante, binnen één week nadat een dergelijk verzoek is gedaan, bij een door appellante of door een opvolgend eigenaar aan te wijzen notaris (of diens plaatsvervanger of ambtsopvolger) een onherroepelijke schriftelijk ondertekende volmacht te deponeren, gelegaliseerd zondig (sic) van een apostille voorzien tot verkoop en levering van het verkochte onder de in de koopakte opgenomen condities, dan wel te dezen een beslissing te nemen als uw hof juist en gerade acht;
Primair en subsidiair
VI. Te bepalen dat aan appellante vervangende toestemming wordt verleend voor hetgeen onder II, III en V van dit petitum wordt gevorderd en te bepalen dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW mede in de plaats zal treden van de door de notaris op te stellen akte van levering met betrekking tot de onder II van dit petitum vermelde woning, voor zover het betreft het verlenen van toestemming van geïntimeerde tot die levering, dan wel te dezen een beslissing te nemen als uw hof juist en gerade acht;
VII. Geïntimeerde te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 50.000,- (zegge: vijftig duizend euro) met een maximum van € 500.000,- (zegge: vijfhonderd duizend euro) voor iedere dag dat geïntimeerde, nadat 1 (zegge: één) dag na betekening van het te dezen te wijzen vonnis is verstreken, nalatig blijft te voldoen aan ieder van de hiervoor onder I tot en met V omschreven vorderingen, verboden of geboden, dan wel te veroordelen tot betaling van een dwangsom als uw hof juist en gerade acht;
VIII. Geïntimeerde te veroordelen om aan appellante tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de werkelijke kosten van de procedure in eerste aanleg en van de procedure in hoger beroep, alsmede de nakosten, alles evenzeer te vermeerderen met de wettelijke rente, voor zover mogelijk, indien deze kosten niet zijn voldaan binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis;”
5.2.
De vrouw heeft bij memorie van grieven haar eis gewijzigd. Op grond van het bepaalde in art. 353 lid 1 Rv juncto art. 130 lid 3 Rv is deze wijziging uitgesloten omdat de man in hoger beroep niet is verschenen, tenzij de vrouw deze wijziging van eis tijdig bij exploot aan de man kenbaar heeft gemaakt.
De vrouw heeft bij brief van 12 juni 2024 het exploot van betekening van de memorie van grieven d.d. 10 juni 2024 aan de man overgelegd. Daaruit blijkt dat de vrouw het exploot op het adres van de woning aan de man heeft laten betekenen, terwijl de vrouw op 15 mei 2024 reeds van de politie had vernomen dat de man de woning heeft verlaten. Het hof acht de wijziging van eis daarom in strijd met de goede procesorde. De vrouw krijgt geen gelegenheid voor herstel, omdat zij wist dat de man op de datum van betekening niet meer op het adres van betekening woonde. De wijziging van eis, bestaande uit de vorderingen IX, X en XI, wordt daarom buiten beschouwing gelaten. De vordering onder I is al opgenomen in de dagvaarding in hoger beroep en wordt om die reden hierna wel behandeld.

6.De beoordeling

Ontvankelijkheid
6.1
De man is in hoger beroep niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend. Het hof stelt vast dat de vrouw het vonnis van de voorzieningenrechter van 27 maart 2024 en de dagvaarding in hoger beroep aan de man heeft betekend. De vrouw is ontvankelijk in haar vorderingen in hoger beroep.
Spoedeisend belang
6.2.
De
vrouwkomt in hoger beroep onder meer op tegen het oordeel van de rechtbank dat zij geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen onder II tot en met VI (zie hierboven rov. 4.1). Ter toelichting voert zij het volgende aan.
De man komt vanaf 1 februari 2023 de verplichtingen jegens de hypotheekverstrekker de Rabobank (hierna te noemen: de Rabobank) niet meer na, terwijl zij nog steeds hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire geldlening. De Rabobank heeft partijen bij brief van 4 januari 2024 in de gelegenheid gesteld om een executieverkoop te voorkomen door binnen een termijn van twaalf maanden zelf de woning te verkopen. De vrouw heeft een (eerste) hypotheekaanvraag bij de Rabobank gedaan. De Rabobank heeft het verzoek bij emailbericht van 24 april 2024 afgewezen en komt terug op de brief van 4 januari 2024. Van de vrouw wordt verlangd dat zij de woning verkoopt of anders binnen twee weken de achterstand op de hypotheek van € 8.302,86 ineens betaalt. De vrouw heeft de achterstand inmiddels uit eigen middelen en door geld te lenen betaald. Niet kan worden uitgesloten dat een hypotheekaanvraag wel door een andere hypotheekverstrekker wordt toegewezen.
6.3.
Voordat het hof toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de grieven in hoger beroep, zal het
hofbeoordelen of in deze zaak sprake is van een spoedeisend belang. Voorop wordt gesteld dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend aanwezig is (zie HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437 (https://www.navigator.nl/document/id24220020531c00332hradmusp?anchor=id-527af5301fa4ddd2f42fe95e5095e7e7)). De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de stand ten tijde van de uitspraak.
6.4.
Naar het oordeel van het hof ligt in de stellingen van de vrouw alsmede in de aard van de vorderingen het spoedeisend belang van de vorderingen in hoger beroep voldoende besloten. De Rabobank heeft bij brief van 4 januari 2024 aangegeven dat de vrouw de woning binnen twaalf maanden moet verkopen. Bij emailbericht van 24 april 2024 komt de Rabobank terug op de brief van 4 januari 2024. Van de vrouw wordt verlangd dat zij de woning verkoopt of anders binnen twee weken de achterstand op de hypotheek van € 8.302,86 ineens betaalt. Van de vrouw kan in de gegeven omstandigheden niet worden verlangd dat zij een bodemprocedure afwacht.
Wettelijk kader
6.5.
Op de voet van art. 139 Rv dat in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is, dient het hof de vorderingen van de vrouw jegens de man, tegen wie in hoger beroep verstek is verleend, toe te wijzen, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomen (zie HR 11 juni 2010 ECLI:NL:HR:2010:BL8504).
6.6.
Het hof neemt bij die beoordeling in aanmerking dat de Hoge Raad in de uitspraak van 31 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:499) heeft geoordeeld dat de rechter in kort geding een veroordeling tot medewerking aan de overdracht van een onroerende zaak kan uitspreken en op de voet van art. 3:300 lid 2 BW kan bepalen dat de uitspraak in de plaats zal treden van (een deel van) een akte tot het verrichten van een rechtshandeling zoals in die bepaling bedoeld. Ook kan de rechter bij wijze van onmiddellijke voorziening in kort geding een deelgenoot machtiging verlenen tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed als bedoeld in art. 3:174 lid 1 BW. Ten slotte kan de rechter in kort geding ook op de vordering van een deelgenoot een veroordeling uitspreken jegens een andere deelgenoot om mee te werken aan de (verkoop en) levering van een tot een gemeenschap behorend goed (aan een derde).
Verdeling van de woning (grieven I tot en met IV)
6.7.
De
vrouwwenst primair de woning toegedeeld te krijgen, althans subsidiair tot verkoop van de woning over te gaan. In hoger beroep komt de vrouw onder de grieven I tot en met V op tegen de afwijzing van haar vorderingen onder II tot en met VI (zie rov. 4.1).
6.8.
Het
hofbegrijpt de grieven van de vrouw aldus dat zij het hof verzoekt de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap van partijen te gelasten (art. 3:185 BW). Uitgangspunt bij verdeling is dat iedere deelgenoot in beginsel naar verhouding van zijn aandeel in de gemeenschap gerechtigd is tot (de waarde van) het gemeenschappelijk goed. Beide partijen zijn gerechtigd tot de helft, zodat ieder in beginsel recht heeft op de helft van de overwaarde. De rechter dient bij toepassing van artikel 3:185 BW te (kunnen) bepalen wat de financiële consequenties zijn en wat ieders aandeel in de overwaarde is.
De vrouw heeft daarvoor onvoldoende handvatten gegeven; zij geeft niet aan tegen welke waarde de woning aan haar moet worden toegedeeld of op welke wijze de waarde zou moeten worden bepaald. Ook stukken waaruit dit zou kunnen blijken, ontbreken. Het hof kan daarom niet vaststellen dat de vordering hem niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De stellingen van de vrouw kunnen aldus haar vordering niet dragen. omdat zij niet. Aldus dient de primaire vordering te worden afgewezen. Grief I faalt in zoverre.
6.9.
De subsidiaire vorderingen III tot en met V worden eveneens afgewezen. Ook hier geldt dat het hof niet kan vaststellen dat de vorderingen hem niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen. De stellingen van de vrouw kunnen haar vorderingen niet dragen. De vrouw heeft onvoldoende handvatten aangereikt om tot verkoop over te kunnen gaan. Over de verkoopprijs van de woning, en de wijze waarop deze moet worden bepaald, heeft de vrouw zich niet uitgelaten of daarvan stukken overgelegd. Evenmin wordt een makelaar voorgesteld om de adviesverkoopprijs te bepalen. Grieven II, III en IV falen in zoverre.
6.10.
Dit betekent dat ook dat grief (dwangsom) faalt en de daarmee samenhangende vordering VII worden afgewezen.
Machtiging tenuitvoerlegging
6.11.
De
vrouwvoert aan dat zij, voor het geval de man de woning niet heeft verlaten, of deze weer betreedt, een rechtens te respecteren belang heeft om haar – zo begrijpt het hof – toegewezen vordering over het uitsluitend gebruik van de woning met behulp van de sterkte arm van justitie ten uitvoer te leggen.
6.12.
Het
hofwijst de vordering af omdat deze hem ongegrond voorkomt. De man heeft de woning reeds verlaten. Bovendien vloeit ontruiming met de sterke arm reeds voort uit art. 555 Rv.
Proceskosten (grief VII)
6.13.
De
vrouwvordert onder VIII van het petitum in hoger beroep de man te veroordelen in de proceskosten in beide instanties. Ter toelichting voert de vrouw aan dat de man vanaf 1 februari 2023 de verplichting jegens de hypotheekverstrekker niet meer is nagekomen en weigert de achterstand op de hypotheek en de toekomstige hypotheektermijnen te betalen en mee te werken aan de levering van zijn aandeel in de woning aan de vrouw, althans aan de verkoop en overdracht van zijn aandeel in de woning aan een derde. Voorts heeft de man vanaf 1 februari 2023 niet voor de woning gezorgd als een goed huisvader en daarbij zelfs doelbewust schade aan de woning berokkend, onder meer, door bij zijn vertrek uit de woning lijm in het slot van de voordeur van de woning te doen.
6.14.
Het
hofoverweegt als volgt. In procedures waarin partijen een affectieve relatie hebben gehad, wordt terughoudend omgegaan met een kostenveroordeling. Als hoofdregel geldt dan ook dat de proceskosten worden gecompenseerd. Slechts in uitzonderlijke gevallen, zoals nodeloos op extra kosten jagen en/of misbruik van recht, wordt van deze hoofdregel afgeweken. Het hof ziet in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd geen aanleiding om van de hoofdregel af te wijken. Vordering VIII wordt afgewezen en grief VII faalt.

7.De uitspraak

Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in de eiswijziging;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en A.J.F. Manders en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 juli 2024.
griffier rolraadsheer