Beoordeling van het hoger beroep
6. Het hof is van oordeel dat de man nog altijd een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. De inzet van het hoger beroep is (mede) de vordering van de man, dat het de vrouw alsnog wordt verboden het vonnis van 25 mei 2022 verder te executeren. Dit is een spoedeisend belang.
Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vrouw
7. Het hof zal allereerst ingaan op het voorwaardelijke incidenteel hoger beroep van de vrouw. De vrouw stelt dit incidenteel hoger beroep te hebben ingesteld voor het geval het hof van oordeel is dat de overwegingen van de voorzieningenrechter met betrekking tot het niet door de man verbeuren van dwangsommen ten aanzien van de polissen bij Allianz en de pensioenverevening de vrouw bindende en definitieve beslissingen betreffen.
8. Het hof overweegt als volgt. Een rechter in een kort gedingprocedure geeft een voorlopig oordeel. Het voorlopige karakter van een beslissing in kort geding brengt mee dat aan die beslissing geen gezag van gewijsde toekomt en dat partijen en de rechter niet aan die beslissing zijn gebonden in een bodemprocedure of een later kort geding (vgl. Hoge Raad 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499). Dit betekent dat het hof niet toekomt aan de beoordeling van de door de vrouw aangevoerde grieven in het voorwaardelijke incidenteel hoger beroep. Het principaal hoger beroep
Heeft de man dwangsommen verbeurd?
9. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de vrouw de executie van het vonnis van 25 mei 2022 ter inning van de voor de veroordeling tot afname van de aandelen verbeurde dwangsommen mag voortzetten en in zoverre geen misbruik van recht maakt door het vonnis te executeren. Daartoe heeft de voorzieningenrechter – kort samengevat- overwogen dat de veroordeling in het vonnis ertoe strekte dat notariële levering van de aandelen aan de man zou worden bewerkstelligd.
Met betrekking tot de polissen bij Allianz en de pensioenverevening heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de man (tot nu toe) aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
Eerste, tweede en derde grief: de afname van de aandelen en de daaraan verbonden dwangsom
10. Het hof zal de eerste, tweede en derde grief gezamenlijk behandelen.
De man is het in zijn eerste grief niet eens met het oordeel van de voorzieningenrechter met betrekking tot de afname van de door de vrouw gehouden aandelen in [besloten vennootschap] De man voert aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de veroordeling in het vonnis van 25 mei 2022 ertoe strekte dat de notariële levering van de aandelen aan de man zou moeten worden bewerkstelligd. Daartoe voert de man – kort weergegeven – het volgende aan.
- De man was tot kort na het vonnis van 25 mei 2022 in de veronderstelling dat de overdracht van de aandelen zonder notariële akte zou kunnen plaatsvinden. Direct nadat hem bleek dat een notariële levering wel noodzakelijk was, anders dan in het vonnis van 25 mei 2022 is overwogen, heeft hij een notaris ingeschakeld om de levering van de aandelen te bewerkstelligen. De koopsom voor de aandelen heeft hij tijdig voldaan en daarmee heeft hij in economische zin de aandelen afgenomen.
- In tegenstelling tot wat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, is in het dictum van het eindvonnis niet opgenomen dat de goederenrechtelijke levering van de aandelen al binnen 14 dagen na betekening van het vonnis een feit zou moeten zijn. Uit het dictum van het eindvonnis van 25 mei 2022 blijkt op geen enkele wijze dat ook de goederenrechtelijke levering van de aandelen binnen de gegeven termijn voltooid moet zijn.
11. De vrouw heeft deze grief bestreden en als volgt daarop gereageerd:
- De strekking van de veroordeling in het eindvonnis van de rechtbank moet tot richtsnoer worden genomen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
- Om aan de veroordeling te voldoen had de man een notaris moeten inschakelen. Op 1 juni 2022 wist de man dat de tussenkomst van een notaris noodzakelijk was.
- De bodemrechter heeft de man in twee los van elkaar staande veroordelingen veroordeeld tot betaling van de koopsom en tot afname van de aandelen.
- Een dwangsom kan niet worden opgelegd in geval van veroordeling tot betaling van een geldbedrag dus de rechtbank kan niet de bedoeling hebben gehad die dwangsom te koppelen aan de betalingsverplichting van de man
12. Het hof overweegt als volgt. Voorop staat, dat oordeel van de voorzieningenrechter is ook niet bestreden, dat de voorzieningenrechter zich moet beperken tot toetsing van de ter uitvoering van het vonnis verrichte handelingen aan de inhoud van de veroordeling, zoals die door uitleg moet worden vastgesteld. Anders dan de voorzieningenrechter oordeelt is het hof echter van oordeel dat de rechtbank in haar vonnis van 25 mei 2022 niet voor ogen heeft gehad dat de levering van de aandelen door het passeren van een notariële akte binnen de gegeven termijn voltooid had moeten zijn. Daartoe overweegt het hof als volgt.
13. De rechtbank heeft in het eindvonnis van 25 mei 2022 overwogen (rechtsoverweging 4.4), gelet op de instemming van beide advocaten, geen reden te zien om terug te komen op haar voorlopige oordeel ter zitting. Dat betekent dat voor de overeengekomen verkoop en levering van het 50% aandelenpakket van de vrouw aan de man geen notariële akte nodig is, zodat de rechtbank alle andersluidende vorderingen van de vrouw die zien op een verdeling van de aandelen bij notariële akte reeds daarom zal afwijzen, aldus de rechtbank in genoemde overweging. De rechtbank heeft vervolgens overwogen (rechtsoverweging 4.8) dat de deelvordering van de vrouw tot (alsnog) afname door de man van de aandelen van de vrouw in het kapitaal van [besloten vennootschap] binnen veertien dagen na betekening van het vonnis op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag toewijsbaar is bij gebrek aan enig relevant verweer namens de man daartegen.
14. Dat een notariële akte wel benodigd is voor de levering van de aandelen van de vrouw aan de man is nu geen punt van geschil tussen partijen. Echter, dit is niet wat de rechtbank voor ogen heeft gestaan, toen zij de man veroordeelde tot afname van de aandelen, nu de rechtbank juist van oordeel was dat die notariële akte niet nodig was. De veroordeling van de man op straffe van een dwangsom kan dan ook niet gericht zijn geweest op (de voltooiing van) die notariële levering.
Niet valt uit te sluiten dat de rechtbank, indien zij wel tot de rechtens juiste conclusie was gekomen dat voor overdracht van de aandelen een notariële levering is vereist, een andere beslissing zou hebben genomen over de aan de man te stellen termijn voor afname van de aandelen en/of het verbeuren van dwangsommen. Het hof is dan ook van oordeel dat de man terecht aanvoert dat uit het dictum van het eindvonnis van 25 mei 2022 op geen enkele wijze blijkt dat ook de goederenrechtelijke levering van de aandelen binnen de gegeven termijn voltooid moet zijn. Dat de rechtbank twee aparte beslissingen heeft gegeven over de afname van de aandelen en de betaling daarvan maakt een en ander niet anders, omdat, het zij herhaald, de rechtbank daarbij in elk geval niet de notariële levering voor ogen heeft gehad en de rechtbank de dwangsom heeft toegewezen bij gebrek aan enig relevant verweer van de man. Voorstelbaar is dat de man, indien ter zitting duidelijk was dat wel een notariële akte voor levering van de aandelen nodig was, verweer had gevoerd ten aanzien van de termijn waarbinnen dwangsommen zouden zijn verschuldigd.
15. Dit betekent dat de eerste grief van de man slaagt. Daarmee slaagt ook de derde grief van de man, inhoudende dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de man ten aanzien van de veroordeling tot afname van de aandelen over de periode 15 juni 2022 tot en met 8 september 2022 dwangsommen is verschuldigd.
De tweede grief van de man behoeft, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet te worden besproken. De man heeft bij die grief verder geen belang meer nu de eerste en de derde grief reeds slagen.
Vierde grief:
Verbod tot verdere tenuitvoerlegging van het vonnis van 25 mei 2022 en het daaraan verbinden van een dwangsom
16. In de vierde grief voert de man aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte de vordering van de man onder 1 van de inleidende dagvaarding heeft afgewezen. Deze vordering houdt in dat het de vrouw wordt verboden het vonnis van 25 mei 2022 ten uitvoer te doen leggen waaronder begrepen het doen leggen van beslag ten laste van de man vanwege beweerdelijk door de man aan de vrouw verschuldigde dwangsommen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag. De man licht dit als volgt toe. De man heeft inmiddels voldaan aan de veroordelingen in het eindvonnis betreffende de afname van de aandelen. De man heeft inmiddels onder protest ook de dwangsommen die hij volgens de voorzieningenrechter was verschuldigd, aan de vrouw betaald. Verder heeft de pensioendeskundige inmiddels de opdracht tot afwikkeling van het pensioen aanvaard. De vrouw heeft daarom geen belang meer bij het (verder) ten uitvoer leggen van het vonnis.
17. De vrouw bestrijdt de grief en voert daartegen het volgende aan. De man heeft de dwangsommen ter zake de polissen bij Allianz nog niet voldaan. Indien de beslissing van de voorzieningenrechter op dit punt geen bindende eindbeslissing betreft zal deze discussie in een bodemgeschil moeten worden beslecht. Dat de man definitief geen dwangsommen is verschuldigd ter zake de polissen en de pensioenverevening staat daarom nog niet vast. Als komt vast te staan dat de man op deze onderdelen ook dwangsommen is verschuldigd heeft de vrouw wel degelijk belang bij de tenuitvoerlegging van het bodemvonnis. Daarom kan haar niet worden verboden het vonnis ten uitvoer te leggen.
18. Het hof overweegt als volgt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de man ter zake van de polissen bij Allianz niet in gebreke is gebleven tijdig aan de veroordeling te voldoen. Ten aanzien van de pensioenverevening heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de man tot dat moment geen dwangsommen heeft verbeurd. De man zou in de toekomst wel dwangsommen kunnen verbeuren, zo overweegt de voorzieningenrechter, als hij in de toekomst niet tijdig overgaat tot benoeming van een pensioendeskundige, indien de volgens afspraak door partijen benaderde pensioendeskundige [pensioendeskundige] de opdracht onverhoopt niet aanvaardt.
19. De man heeft onweersproken gesteld dat [pensioendeskundige] de opdracht wel heeft aanvaard. Dat er nog discussie tussen partijen zou bestaan over wat onder de pensioenverevening moet worden verstaan en wat deze zal inhouden, maakt dit niet anders en maakt ook niet dat de man niet aan de ter zake opgenomen veroordeling in het vonnis van 25 mei 2022 heeft voldaan.
20. Het hof is daarom van oordeel dat ook deze grief slaagt. Het hof is van oordeel dat er echter geen aanwijzingen zijn om aan te nemen dat de vrouw een op te leggen verbod niet zal naleven, reden waarom het hof de vordering tot het daaraan verbinden van een dwangsom zal afwijzen.
Vijfde grief: De vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling
21. In de vijfde grief voert de man aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte de vordering onder 3 van de inleidende dagvaarding: de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van wat de man eventueel voor de betekening van dit vonnis heeft betaald dan wel wat op hem is verhaald, heeft afgewezen omdat gesteld noch gebleken is dat al enig bedrag op de man zou zijn verhaald. De man heeft inmiddels wel naar aanleiding van het bestreden vonnis een bedrag van € 88.697,64 aan de vrouw voldaan, conform de berekening van de deurwaarder, ter zake van onverschuldigd betaalde dwangsommen, bankkosten en een nabetaling aan de deurwaarder , zodat hij in totaal € 88.697,64 onverschuldigd heeft betaald.
22. De vrouw voert aan dat het bedrag niet juist is en dat de man een bedrag van € 88.537,64 heeft betaald. De vordering uit onverschuldigde betaling hoort niet in een kort gedingprocedure te worden beslecht.
23. De conclusie is, zoals het hof hiervoor heeft overwogen, dat de man naar het oordeel van het hof geen dwangsommen heeft verbeurd. De man heeft dan ook de volgens de voorzieningenrechter wel verbeurde dwangsommen onverschuldigd aan de vrouw betaald. Dat geldt ook voor daarmee samenhangende kosten, voor zover vast staat dat die zijn betaald. Het passert het - overigens tardief door de vrouw gevoerde - verweer dat de man de dwangsommen en kosten niet aan de vrouw, maar aan de deurwaarder en de bank heeft betaald, nu de deurwaarder in opdracht van de vrouw de dwangsommen en kosten heeft geïnd. Dit maakt dus het oordeel van het hof dat sprake is van onverschuldigde betaling niet anders.
24. Indien de hoofdvordering voldoende spoedeisend is om in kort geding te kunnen worden beoordeeld, is de proceseconomie ermee gebaat dat in hetzelfde geding ook over een daarmee nauw verwante nevenvordering kan worden beslist. Het hof is van oordeel dat, nu de vordering van de man tot terugbetaling van de reeds betaalde dwangsommen nauw verwant is aan het oordeel dat het hof in deze procedure geeft over de verschuldigdheid van de dwangsommen en het aan de vrouw op te leggen verbod - bij welke vorderingen een spoedeisend belang aanwezig is - deze vordering van de man in deze procedure voor toewijzing vatbaar is en van de man niet kan worden gevergd deze zo nodig in een aparte procedure terug te vorderen. Dat sprake zou zijn van een restitutierisico, indien in enige eventueel volgende (bodem)procedure zou worden geoordeeld dat de man de dwangsommen wel verschuldigd is, is gesteld noch gebleken. Dit is ook in lijn met de aard van het executiegeschil op grond van art. 438 Rv., dat de strekking heeft dat een vordering die verband houdt met een executiegeschil aan dezelfde rechter kan worden voorgelegd.
25. De vrouw heeft verder nog aangevoerd dat het gevorderde bedrag niet juist is en dat dit bedrag € 88.537,64 moet zijn. Nu de man dit verder niet heeft betwist en hij in zijn optelling in punt 10.2 van de appeldagvaarding een door hem betaald bedrag van € 85.920,- vermeldt te vermeerderen met een nabetaling van € 2.617,64, dus in totaal ook € 88.537,64, zal het hof uitgaan van de juistheid van het door de vrouw vermelde bedrag. Tegen de door de man gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd zodat het hof die vordering zoals hierna weergegeven zal toewijzen.
26. De vrouw biedt bewijs aan van haar stellingen. Het hof is van oordeel dat, wat er ook van dit aanbod verder zij, in een procedure in kort geding geen recht bestaat op het leveren van bewijs door getuigen. Voor zover de vrouw aanbiedt om nog nader stukken in het geding te brengen ten bewijze van haar stellingen heeft de vrouw de gelegenheid hiertoe in de procedure al gehad. Het hof passeert daarom het bewijsaanbod van de vrouw.
Slotsom en proceskosten
27. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen zoals hierna zal worden vermeld. Het hof zal, nu partijen gewezen echtelieden zijn, de proceskosten tussen hen compenseren aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt