ECLI:NL:GHARL:2023:5409

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
200.319.665
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest in kort geding over de verdeling van een eenvoudige gemeenschap na echtscheiding met betrekking tot huwelijkse voorwaarden en executiegeschil

In deze zaak gaat het om een arrest in kort geding van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op 27 juni 2023, met zaaknummer 200.319.665. De zaak betreft een geschil tussen een man en een vrouw die in 2007 huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt en in 2018 zijn gescheiden. De vrouw heeft een kort geding aangespannen omdat de man zijn medewerking aan de verdeling van de woning en de wijziging van de tenaamstelling van een beleggingsrekening weigert. De voorzieningenrechter heeft de man bij vonnis van 28 oktober 2022 veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verdeling van de woning en de wijziging van de tenaamstelling. De man heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof oordeelt dat hij ontvankelijk is in zijn hoger beroep en dat hij een belang heeft bij vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof overweegt dat de vrouw, ondanks dat de woning inmiddels aan haar is geleverd, nog steeds een spoedeisend belang heeft bij de toewijzing van haar vordering tot nakoming van de afspraken uit het echtscheidingsconvenant. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, omdat de man zijn stellingen over wilsgebreken en valsheid in geschrifte onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof concludeert dat de man gehouden is om mee te werken aan de uitvoering van het convenant en dat het vonnis in de plaats treedt van de benodigde toestemming van de man. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.319.665
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 546316
arrest in kort geding van 27 juni 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de voorzieningenrechter in de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna: de man,
advocaat: mr. D. Coskun,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
en bij voorzieningenrechter in de rechtbank optrad als eiseres,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. S.N. Ziekman-Meijerink.

1.Het verdere verloop van de zaak in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 2 mei 2023 heeft op 30 mei 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Op 22 mei 2023 is nog een H-12 formulier van mr. Ziekman-Meijerink met producties in het geding gebracht. Mr. Coskun heeft tijdens de zitting spreekaantekeningen overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen, die met het maken van huwelijkse voorwaarden met elkaar zijn gehuwd [in] 2007, hebben een (executie)geschil over de financiële afwikkeling van hun echtscheiding. Ten aanzien van het tussen hen geldende huwelijksgoederenrecht is het Nederlandse recht van toepassing (zie slotverklaringen van de akte van huwelijkse voorwaarden van 13 maart 2007 waarbij partijen de keuze voor Nederlands recht hebben gemaakt). Verder is in de huwelijkse voorwaarden elke gemeenschap van goederen uitgesloten en geen finaal verrekenbeding bij echtscheiding overeengekomen. Bij beschikking van 21 november 2018 heeft de rechtbank Amsterdam de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Partijen hebben de gevolgen van de echtscheiding, waaronder de verdeling van de woning, die tot een eenvoudige gemeenschap behoort, met elkaar geregeld en de gemaakte afspraken vastgelegd in een echtscheidingsconvenant dat is ondertekend op 17 oktober 2018. Het echtscheidingsconvenant maakt deel uit van de echtscheidingsbeschikking van 21 november 2018. Het huwelijk van partijen is [in] 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de desbetreffende registers van de burgerlijke stand. In het echtscheidingsconvenant zijn – voor zover hier van belang – de navolgende afspraken vastgelegd:

Artikel 7 Verdeling
7.1
Aan de vrouw wordt toegedeeld:
De woning
De woning heeft een WOZ-waarde van € 215.000,-. Er berust een hypothecaire lening op de woning van € 251.000,-. Het verlies of eventuele overwaarde in de toekomst worden aan de vrouw toegedeeld.
Gehele inboedel van de woning.
7.2
Aan de man worden toegedeeld:
De auto
Dit betreft een leasecontract bij [naam1] . Hiervan is al eerder een bedrag van € 3000,- betaald als voorschot. De overige maandkosten komen voor rekening van de man.
7.3
Partijen zullen ervoor zorg dragen dat de verdeling uiterlijk binnen 1 maand na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand is gerealiseerd. Hiertoe zullen zij meewerken aan de levering van goederen die aan de één zijn toegedeeld, doch die zich nog onder de ander bevinden. De partij die alsdan hiermede in gebreke is, is zonder dat enige nadere ingebrekestelling is vereist, een direct opeisbare boete verschuldigd van € 100,- per dag voor iedere dag dat hij in gebreke blijft, onverminderd het recht van de andere partij de werkelijk geleden schade te vorderen.
Artikel 8 Bijzondere kosten
8.1
De vrouw zal in afwijking van het bepaalde in art. 7 lid 1 ten behoeve van de man stipt op tijd blijven voldoen:

alle vaste lasten en noodzakelijke onderhoudskosten van de echtelijke woning, waaronder de hypothecaire verplichtingen, alsmede alle verzekeringspremies die op de woning betrekking hebben;

(…)

(…)
Bovenstaande kosten zal de vrouw voor rekening nemen zolang het huwelijk nog duurt, zonder dat zij deswege jegens de man aanspraak kan maken op enige verrekening. Leidt deze regeling tot belastingheffing bij de vrouw, dan kan zij de door haar verschuldigde belasting niet met de man verrekenen.
8.2
De volgende kosten worden bij helfte gedragen van de door partijen gezamenlijk ingeschakelde:

advocaat

fiscaal adviseur;

makelaar die de echtelijke woning heeft getaxeerd;

taxateur, die de waarde van de inboedel heeft vastgesteld.
Artikel 9 Echtelijke woning
9.1
Zoals in art. 7 lid 1 vermeld, wordt de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats2] aan de vrouw toebedeeld. Dit geschiedt op voorwaarde dat de hypothecaire lening aan de vrouw wordt toegescheiden en de bank de man ontslaat uit de hoofdelijke verplichting jegens de hypotheekhouder.
9.2
De kosten verbonden aan de levering en de tenaamstelling van de onroerende zaak zijn voor gezamenlijke rekening van partijen.
De lasten rustend op de aan de toebedeelde onroerende zaak zullen met ingang van 1 december 2018 voor rekening van de vrouw zijn.
9.3
Het notarieel transport van de echtelijke woning zal uiterlijk binnen 1 jaar na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de Burgerlijke Stand geschieden. De hieraan verbonden kosten zijn voor gezamenlijke rekening van partijen.
(…)
Artikel 11 Vrijwaring en finale kwijting
11.1
Partijen vrijwaren elkaar over en weer, indien de ene partij wordt aangesproken tot
voldoening van een schuld, welke ingevolge deze overeenkomst ten laste van de andere partij komt.
11.2
Partijen verklaren ter zake van de verdeling na uitvoering van bovenstaande niets meer van elkaar te vorderen te hebben en verlenen elkaar over en weer te dier zake finale kwijting.
SLOTBEPALING
Artikel 12 Ontbinding
Partijen doen afstand van hun recht om ingevolge het bepaalde in art. 6:265 BW ontbinding van deze overeenkomst te vorderen.
(…)
2.2.
Notaris [naam2] in [plaats1] heeft een conceptakte van verdeling van het registergoed en een vragenlijst ten behoeve van de verdeling en levering opgesteld en op 26 augustus 2022 naar de man gestuurd. De man heeft daar niet op gereageerd, ook niet na herhaaldelijke verzoeken (op 22 september 2022 heeft de notaris een rappel gestuurd en tijdens een gesprek op 23 september 2022 heeft de man aangegeven dat hij geen medewerking zal verlenen aan de uitvoering van de gemaakte afspraken in het echtscheidingsconvenant). Op 23 september 2022 stuurt de vrouw een aangetekende brief aan de man. De vrouw is vervolgens een kortgedingprocedure gestart, omdat zij meent dat de man zich moet conformeren aan de gemaakte afspraken uit het echtscheidingsconvenant.
2.3.
De vrouw heeft bij de voorzieningenrechter in de rechtbank na eisvermeerdering gevorderd dat de man wordt veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verdeling van (de eenvoudige gemeenschap van) de woning staande en gelegen te [woonplaats2] aan [adres] (hierna ook: de woning), kadastraal bekend gemeente [de gemeente] , sectie B nummer [nummer1] , ter grootte van een are en veertig centiare (1 a 40 ca) aan de vrouw, door op eerste schriftelijke uitnodiging, waaronder begrepen een email, van notaris [naam2] of diens plaatsvervanger van het notariskantoor [naam2] te [plaats1] die belast is met de verdeling van de woning, om op 26 oktober 2022 te verschijnen ten kantore van de notaris en de akte van verdeling waarin de woning aan de vrouw wordt toegedeeld te ondertekenen, dan wel een daartoe strekkende onherroepelijk en onvoorwaardelijke volmacht aan de notaris of een van de medewerkers van de notaris te ondertekenen, en te bepalen dat, indien de man niet voldoet aan het hiervoor gevorderde, het in dezen te wijzen vonnis in de plaats treedt van de benodigde noodzakelijke medewerking en/of wilsverklaring van de man tot het tezamen met de vrouw leveren van de woning aan de vrouw, zoals vastgelegd in het concept verdelings- en leveringsakte. Voorts dat de man wordt veroordeeld om binnen drie werkdagen na betekening van het vonnis zijn medewerking te verlenen aan de wijziging van de tenaamstelling van de [naam3] beleggingsverzekering bij [naam4] met rekeningnummer [nummer2] op beider naam in tenaamstelling op naam van de vrouw, daarvoor het wijzigingsformulier met zijn handtekening te ondertekenen en het originele ondertekende wijzigingsformulier aan de vrouw af te geven door het aan haar toe te sturen naar het adres van de voormalige echtelijke woning in [woonplaats2] , alsmede een scan van het getekende formulier per e-mail aan de vrouw toe te sturen op het e-mailadres van haar advocaat, en te bepalen dat, indien de man niet voldoet aan het hiervoor gevorderde, het vonnis in de plaats treedt van de benodigde noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van de man tot het wijzigen van de tenaamstelling van de [naam3] beleggingsverzekering bij [naam4] met rekeningnummer [nummer2] op beider naam in tenaamstelling op naam van de vrouw. Verder dat de man wordt veroordeeld om aan de vrouw binnen één week na betekening van het vonnis het bedrag van € 2.405,18 te voldoen en tot slot dat de man wordt veroordeeld in de volledige en werkelijk gemaakte proceskosten van de procedure, begroot op € 5.000 te vermeerderen met de nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een week na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
2.4.
De man heeft de vorderingen betwist en (mondeling) verweer gevoerd.
2.5.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 28 oktober 2022 (hierna ook: het bestreden vonnis), onder uitvoerbaar bij voorraadverklaring, de man veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verdeling van de woning, en bepaald dat, indien hij daaraan niet voldoet, het vonnis in de plaats treedt van de benodigde medewerking en/of wilsverklaring van de man tot het tezamen met de vrouw leveren van de woning aan de vrouw zoals vastgelegd in het concept verdelings- en leveringsakte, voorts de man veroordeeld om binnen drie werkdagen na betekening van het vonnis zijn medewerking te verlenen aan de wijziging van de tenaamstelling van de beleggingsregeling bij [naam4] met rekeningnummer [nummer2] op beider naam in tenaamstelling op naam van de vrouw en bepaald dat, indien hij daaraan niet voldoet, het vonnis in de plaats treedt van de benodigde noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van de man tot het wijzigen van de tenaamstelling van de beleggingsrekening op beider naam in tenaamstelling op naam van de vrouw. Tot slot heeft de voorzieningenrechter de proceskosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt en is het meer of anders verzochte afgewezen.
2.6
Op 28 oktober 2022 is de woning notarieel aan de vrouw geleverd doordat het vonnis in de plaats is getreden van de benodigde medewerking en/of wilsverklaring van de man en is de tenaamstelling van de beleggingsrekening op beider naam gewijzigd in tenaamstelling van de vrouw doordat het vonnis in de plaats is getreden van de benodigde noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van de man tot het wijzigen van de tenaamstelling

1.Het oordeel van het hof

ontvankelijkheidsvragen: rechtsmiddelenregister, belang en spoedeisendheid
3.1.
rechtsmiddelenregister
3.1.1.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het bestreden vonnis in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of een deel van zodanige akte. Ingevolge artikel 3:301 lid 2 BW moet het hoger beroep op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van dit rechtsmiddel worden ingeschreven in het in artikel 433 Rv bedoelde register. Het hof moet dit ambtshalve beoordelen.
3.1.2.
De dagvaarding in hoger beroep is op 25 november 2022 uitgebracht. Ingevolge artikel 1 lid 1 van de Algemene termijnenwet loopt de termijn van acht dagen die op een zaterdag eindigde tot en met maandag 5 december 2022. De man heeft tijdig zorg gedragen voor inschrijving in het rechtsmiddelenregister op 28 november 2022. De akte daarvan inclusief bijgevoegde correspondentie van 16 en 20 december 2022 van de senior administratief medewerker van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft hij bij de griffie ingediend. Blijkens voormelde correspondentie is de akte door de griffier weliswaar afgegeven op 7 december 2022, maar is de akte sinds 28 november 2022 ingeschreven in het rechtsmiddelenregister van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht. De man is ontvankelijk in zijn hoger beroep.
3.2.
belang van de man bij het hoger beroep
3.2.1.
Het hof is van oordeel dat de man als de bij de voorzieningenrechter in het ongelijk gestelde partij een belang heeft bij het onderhavige hoger beroep. Weliswaar is inmiddels uitvoering gegeven aan het (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) bestreden vonnis, maar dat betekent niet dat hij geen belang kan hebben bij vernietiging van het bestreden vonnis. Als het vonnis vernietigd zou worden, staat daarmee vast dat de woning ten onrechte aan de vrouw is geleverd.
3.3.
spoedeisendheid
3.3.1.
De man is met zeven grieven in principaal hoger beroep gekomen. Hij vordert dat de toegewezen vorderingen van de vrouw alsnog worden afgewezen. De vrouw heeft verweer gevoerd en is met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Voorts heeft zij haar eis vermeerderd en vordert zij dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man zal veroordelen om aan haar binnen een week na betekening van het te wijzen arrest een bedrag van € 2.102,02 te voldoen, op grond van nakoming van de gemaakte afspraken in het echtscheidingsechtscheidingsconvenant voor het gebruik van de leaseauto.
3.3.2.
Een executiegeschil kan steeds in kort geding worden aangebracht. Het spoedeisend belang vloeit uit de aard van het geschil voort. Om een executiegeschil in kort geding aanhangig te kunnen maken hoeft, net zomin als in een gewoon kort geding, al een bodemgeschil met betrekking tot de executie aanhangig te zijn. Het hof is van oordeel dat de vrouw, hoewel de woning inmiddels aan haar is toegedeeld en geleverd, gelet op de aard van haar vordering, die betrekking heeft op haar woonruimte, nog steeds een spoedeisend belang heeft bij (bekrachtiging van de) toewijzing van haar vordering tot nakoming door de man van de tussen partijen op 17 oktober 2018 gesloten overeenkomst.
3.3.3.
De man stelt zich onder meer op het standpunt dat de zaak te complex was om door de voorzieningenrechter in kort geding te worden beslist en dat de vrouw om die reden niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in haar vorderingen. Naar het oordeel van het hof kan ook binnen het beperkte bestek van de behandeling in kort geding met de gestelde feiten en omstandigheden over en weer een voldoende afweging worden gemaakt over de vraag of de vordering van de vrouw, die ziet op uitvoering van een verdeling volgens het convenant, in kort geding toewijsbaar is. Dat het een ver strekkende vordering betreft staat aan een beoordeling in kort geding en een ordemaatregel zoals de voorzieningenrechter die hier heeft gegeven niet in de weg [1] . Wat het hof niet kan doen in dit kort geding, zoals de man lijkt te bepleiten op de mondelinge behandeling bij het hof, maar welk verzoek in de grieven en de vordering in hoger beroep niet aan het hof is voorgelegd, is het vernietigen van het convenant dat aan de echtscheidingbeschikking is gehecht. [2] Ook is het kort geding niet bedoeld voor een definitieve beslissing over allerlei verschillende posten [3] .
3.3.4.
Voor bepaalde nevenvorderingen (zoals een geldvordering die met de hoofdvordering samenhangt, in dit geval de door de vrouw gevorderde helft van de notariskosten verbonden aan de levering en tenaamstelling van de onroerende zaak) gelden enigszins afwijkende regels ten aanzien van het spoedeisend belang. Doorgaans is er voor de toewijzing van een dergelijke vordering geen spoedeisend belang. In dit geval geldt dit temeer nu door de man is verklaard dat een bodemprocedure wordt voorbereid. Het hof is dan ook van oordeel dat de grief van de vrouw in incidenteel hoger beroep faalt en zal de vordering ter zake van de notariskosten verbonden aan de levering afwijzen. Ook het door de vrouw bij vermeerdering van eis gevorderde ter zake van de kosten verbonden aan de leaseauto wordt afgewezen. Het spoedeisende belang van deze geldvordering is door de vrouw niet gesteld en is ook niet gebleken.
procesrechtelijk
3.4.
Uit artikel 353 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) volgt dat een partij, die in de procedure bij de voorzieningenrechter geen vordering in reconventie heeft ingesteld, niet voor het eerst in hoger beroep een vordering in reconventie kan instellen. Dat geldt ook voor de door de man bij dagvaarding in hoger beroep gevorderde restitutie. Deze vordering dient dan ook te worden afgewezen, nog daargelaten dat de man ter gelegenheid van de mondelinge behandeling desgevraagd heeft verklaard dat hij ter uitvoering van het vonnis (tot dusver) geen kosten heeft gemaakt.
inhoudelijk
3.5.
In dit kort geding liggen (nog) de vragen voor of de man gehouden is/was tot het tezamen met de vrouw leveren van de woning aan de vrouw en of hij gehouden is/was tot het wijzigen van de tenaamstelling van de beleggingsrekening op beider naam in tenaamstelling alleen op naam van de vrouw.
3.6.
Bij de beantwoording van die vragen stelt het hof voorop dat het hof in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen van de vrouw in een (eventuele) bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorlopige voorzieningen gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt verder dat in kort geding geen plaats is voor bewijslevering.
3.7.
De grieven 2 tot en met 7 in het principaal hoger beroep lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. Grief 1 in principaal hoger beroep wordt afzonderlijk beoordeeld.
grief 1 in principaal hoger beroep
3.8.
Grief 1 van de man ziet op het door de voorzieningenrechter gelegenheid geven van slechts vijftien minuten voor het lezen van de pleitnota en dat volgens de man de voorzieningenrechter daarmee grotendeels voorbij is gegaan aan de stellingen en verweren van de man, samen met de aangeleverde onderbouwing. De man voert daartoe aan dat de voorzieningenrechter daardoor niet de beschikking heeft gehad over de juiste feiten en dus ten onrechte geoordeeld heeft dat de feiten eenvoudig van aard waren en geoordeeld dat deze zaak zich leent voor een kort geding. Nog daargelaten dat de man er kennelijk bewust voor heeft gekozen om enkel mondeling verweer te voeren en geen conclusie van antwoord in te dienen, behoeft, gelet op de herstelfunctie van het hoger beroep, deze grief geen bespreking.
grieven 2 tot en met 7; valsheid in geschrifte en de vernietigbaarheid van de overeenkomst
3.9.
De man stelt zich op het standpunt dat dat de vrouw valsheid in geschrifte heeft gepleegd, dat hij is benadeeld voor meer dan een kwart als bedoeld in artikel 3:196 BW, dat sprake is van verzwijging van vermogensbestanddelen en ook doet hij een beroep op de wilsgebreken van dwaling, bedrog en/of misbruik van omstandigheden.
3.10.
De man voert het volgende aan. De akte van huwelijkse voorwaarden zou destijds door een notaris zijn getekend, zonder dat hij daar zelf bij aanwezig was. Hij heeft ook nimmer een handtekening gezet onder een echtscheidingsconvenant en heeft de advocaat die het gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding heeft ingediend nimmer gezien of gesproken. De man heeft ook geen akte van berusting getekend. Het is de vrouw – zij kende zijn handtekening en zette zijn handtekening regelmatig voor hem op documenten – geweest die het echtscheidingsconvenant heeft geconstrueerd en namens de man heeft ondertekend en de akte van berusting namens de man heeft uitgeschreven en getekend. Allemaal zonder zijn instemming. Ook heeft de advocaat van het gemeenschappelijke verzoek tot echtscheiding uitsluitend met de vrouw contact gehad. De man kan zich alleen herinneren dat hij een keer bij een notaris is geweest, maar weet niet wat de precieze reden daarvan was.
De vrouw heeft al deze stellingen van de man gemotiveerd betwist.
3.11.
Het hof overweegt als volgt. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft de man, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, zijn beroep op bedrog dan wel misbruik van omstandigheden onvoldoende aannemelijk gemaakt. De man heeft ook in hoger beroep de gestelde valsheid in geschrifte niet onderbouwd. De man heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door de vrouw is bewogen tot het verrichten van (een) bepaalde rechtshandeling(en) (het tekenen van de opdracht aan de advocaat en het tekenen van het echtscheidingsconvenant en de akte van berusting) dan wel dat sprake is geweest van enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling van de zijde van de vrouw, dan wel het opzettelijk door de vrouw verzwijgen van enig feit dat zij verplicht was mede te delen, of dat de vrouw een andere kunstgreep heeft toegepast. Ook de aanwezigheid van misbruik van omstandigheden is niet aannemelijk gemaakt.
3.12.
Aangezien het echtscheidingsconvenant de verdeling van een (aantal) eenvoudige gemeenschap(pen) betreft, zijn de artikelen 6:228-230 BW niet van toepassing, maar geldt artikel 3:196 BW als bijzondere regel ten opzichte van de algemene dwalingsregeling (artikel 3:199 BW). In artikel 3:196 BW is bepaald dat een verdeling vernietigbaar is wanneer een deelgenoot over de waarde van een of meer van de te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. De man heeft de benadeling van meer dan een vierde echter niet met stukken en een berekening onderbouwd, zodat het hof zijn beroep op artikel 3:196 BW passeert.
3.13.
Bepalend in kort geding is steeds of feiten die relevant zijn voor de toewijsbaarheid
van het gevorderde voldoende aannemelijk zijn geworden op grond van wat beide partijen naar voren hebben gebracht en met bewijsmateriaal onderbouwd. Daar is de man, tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw, niet in geslaagd. Dit geldt temeer nu de man tegenover de consistente stellingen van de vrouw een wisselend verhaal naar voren heeft gebracht. De grieven van de man falen. Het beroep op verzwijging passeert het hof. Dat beroep ziet op de door de man gestelde verzwijging van al dan niet gemeenschappelijke vermogensbestanddelen. De man heeft niet onderbouwd en ook niet aannemelijk gemaakt dat hij een concrete vordering op de vrouw zou hebben omdat er gemeenschappelijk vermogen is dat door de vrouw is verzwegen, zoek gemaakt of verborgen gehouden.
3.14.
Al met al komt het hof tot het volgende oordeel. De man heeft in dit kort geding zijn stellingen over wilsgebreken ten aanzien van het convenant en zijn gestelde vorderingen op de vrouw ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd. Dat betekent dat de man ook naar het oordeel van het hof gehouden was om mee te werken aan de uitvoering van het convenant. De voorzieningenrechter heeft, bij gebreke van die medewerking, eveneens terecht bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de benodigde noodzakelijke toestemming/wilsverklaring van de man ten aanzien van de overdracht van de woning en de tenaamstelling van de beleggingsrekening.
De conclusie
3.15.
Het hoger beroep van zowel de man als de vrouw slaagt niet. Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigen. Nu beide partijen in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

2.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 28 oktober 2022;
4.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. van der Bel, R. Prakke-Nieuwenhuizen en L. Hamer en is door mr. Hamer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2023.

Voetnoten

1.Zie ook HR 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499
2.Zie ook HR 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:503
3.Zie ook HR 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499