In deze zaak gaat het om een arrest in kort geding van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op 27 juni 2023, met zaaknummer 200.319.665. De zaak betreft een geschil tussen een man en een vrouw die in 2007 huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt en in 2018 zijn gescheiden. De vrouw heeft een kort geding aangespannen omdat de man zijn medewerking aan de verdeling van de woning en de wijziging van de tenaamstelling van een beleggingsrekening weigert. De voorzieningenrechter heeft de man bij vonnis van 28 oktober 2022 veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verdeling van de woning en de wijziging van de tenaamstelling. De man heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof oordeelt dat hij ontvankelijk is in zijn hoger beroep en dat hij een belang heeft bij vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof overweegt dat de vrouw, ondanks dat de woning inmiddels aan haar is geleverd, nog steeds een spoedeisend belang heeft bij de toewijzing van haar vordering tot nakoming van de afspraken uit het echtscheidingsconvenant. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, omdat de man zijn stellingen over wilsgebreken en valsheid in geschrifte onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof concludeert dat de man gehouden is om mee te werken aan de uitvoering van het convenant en dat het vonnis in de plaats treedt van de benodigde toestemming van de man. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd.