In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure waarin [eiseres], die bakjes en schalen van acrylaatglas ontwerpt en produceert, CTAV heeft aangeklaagd wegens inbreuk op haar auteursrecht. De zaak begon met een kort geding waarin [eiseres] CTAV had gedagvaard voor de Rechtbank te Haarlem, met de eis dat CTAV onrechtmatig had gehandeld door inbreuk te maken op haar auteursrecht. De President van de Rechtbank te Haarlem oordeelde op 18 mei 1995 dat CTAV inbreuk had gemaakt op de vormgeving van de bakjes van [eiseres]. Vervolgens heeft CTAV in kort geding gevorderd dat [eiseres] verdere maatregelen ter executie van het vonnis zou worden verboden. De President van de Rechtbank te Amsterdam heeft dit verbod opgelegd, maar [eiseres] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Het Gerechtshof te Amsterdam bekrachtigde het vonnis van de President, waarna [eiseres] cassatie heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld over de rechtskracht van het verbod dat in kort geding was opgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat het verbod met dwangsom zijn werking niet had verloren door de uitspraak van de bodemrechter, omdat de grondslag van het verbod niet was aangetast. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiseres] verworpen en het beroep in cassatie afgewezen. De kosten van het geding in cassatie werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.