ECLI:NL:GHSHE:2024:3227

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
200.343.674_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over gebruiksrecht woning na beëindiging samenleving

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding over het gebruiksrecht van een woning na de beëindiging van een samenleving tussen twee partijen. De appellant, aangeduid als de man, heeft in eerste aanleg gevorderd dat hem het uitsluitend gebruiksrecht van de woning wordt toegekend, terwijl de geïntimeerde, aangeduid als de vrouw, het gebruiksrecht voor zichzelf vordert. De partijen hebben samen gewoond en zijn gezamenlijk eigenaar van de woning, maar de vrouw heeft de samenlevingsovereenkomst opgezegd en woont nu alleen in de woning. De voorzieningenrechter heeft in eerste aanleg het gebruiksrecht aan de vrouw toegekend, met de bepaling dat de man de woning niet zonder toestemming mag betreden. De man is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

In het hoger beroep heeft het hof de grieven van de man behandeld, waarbij hij aanvoert dat het voor zijn bedrijf noodzakelijk is om in de woning te wonen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de man niet heeft aangetoond dat zijn belangen zwaarder wegen dan die van de vrouw. De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij op korte termijn geen alternatieve woonruimte kan vinden en dat zij de zorg voor haar dieren niet kan overdragen. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat het uitsluitend gebruik van de woning aan de vrouw moet worden toegekend. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.343.674/01
arrest van 15 oktober 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. J.J. Lauwen te Veghel,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. J. Nederlof te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 juli 2024 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 26 juni 2024, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, gewezen tussen de man als eiser in conventie, verweerder in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.De zaak in het kort

Partijen hebben met elkaar samengewoond. In geschil is aan wie het gebruiksrecht van de woning moet worden toegekend.

2.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 11135476 \ CV EXPL 24-2976)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

3.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en eiswijziging, waaraan gehecht: vonnis a quo (“productie 27”); procesdossier eerste aanleg (“productie 28”) en de producties 29 t/m 32;
  • de akte houdende bezwaar tegen de eiswijziging;
  • de akte houdende reactie op bezwaren eiswijziging;
  • de rolbeslissing van het hof van 13 augustus 2024;
  • de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties 1 t/m 11 en (voorwaardelijke) eiswijziging;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties 33 t/m 38;
  • het H12-formulier van de advocaat van de vrouw van 23 augustus 2024 met producties 12 t/m 15;
  • het H12-formulier van de advocaat van de man van 29 augustus 2024 met producties 39 t/m 43;
  • het H12-formulier van de advocaat van de man van 29 augustus 2024 met productie 44;
  • de mondelinge behandeling van 4 september 2024, waarbij de advocaat van de man spreekaantekeningen heeft overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

4.De beoordeling

4.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten:
a. Partijen hebben een affectieve relatie gehad en samengewoond.
Op 2 september 2020 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst gesloten. Op diezelfde dag zijn zij gezamenlijk en in gelijke delen eigenaar geworden van het perceel aan de [adres 1] in ( [postcode] ) [plaats] met daarop een (bedrijfs)woning (hierna: de woning), een loods en een rijbak voor paarden. Het perceel is belast met een recht van hypotheek. De hypothecaire geldlening bedraagt ca. € 368.655,28.
Op 26 maart 2024 heeft de vrouw de samenlevingsovereenkomst opgezegd. Omstreeks die periode heeft de vrouw de sloten van de woning vervangen en woont de vrouw bij uitsluiting van de man in de woning. Op het perceel verblijven daarnaast drie paarden, twee honden en vier katten die alle eigendom zijn van de vrouw. In een schuur achter het perceel oefent de vrouw haar eenmanszaak, [bedrijf] , uit.
Grenzend aan het perceel ligt de [adres 2] . De [adres 1] en [adres 2] vallen volgens het bestemmingsplan onder één bestemmingsvlak. Het perceel van de [adres 2] staat op naam van een besloten vennootschap waarvan de man aandeelhouder en bestuurder is. Sinds 2013 oefent de man daar zijn bedrijf uit. De hoofdvestiging van het bedrijf is kantoorhoudende aan de [adres 3] in ( [postcode] ) [plaats] . Op zowel de [adres 1] als op de [adres 2] staan loodsen die (grotendeels) worden gebruikt als opslag voor werktuigen van de onderneming die de man uitoefent.
Nadat de vrouw de samenlevingsovereenkomst heeft opgezegd, heeft de man verbleven bij zijn ouders aan de [adres 4] in [plaats] . Thans slaapt hij in een caravan in de loods aan de [adres 2] .
De procedure bij de voorzieningenrechter
4.2.1.
De
manheeft in eerste aanleg gevorderd:
“(…) zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad primair aan de man het uitsluitend gebruiksrecht van de woning toe te kennen met het gebod dat de vrouw de woning dient te verlaten binnen drie dagen na betekening van het te wijzen vonnis en dat de vrouw de woning niet meer mag betreden, op straffe van een dwangsom. Ingeval de vordering van de man wordt afgewezen, vordert de man subsidiair te bepalen dat de vrouw vanaf 20 maart 2024 tot aan de toedeling van het perceel aan de man bij wijze van gebruiksvergoeding de eigenaars lasten van de woning volledig dient te dragen. Hieronder verstaat de man onder meer de volledige hypotheeklasten, WOZ-aanslagen en andere kosten
verbonden aan het gebruik van de woning.”
en
“(…) primair de benoeming van een door hem aangedragen makelaar als deskundige en te bepalen dat deze makelaar in aanwezigheid van beide partijen het perceel binnen één maand na het te wijzen vonnis zal taxeren tegen de actuele waarde in het economisch verkeer en dat deze taxatie tussen beide partijen zal gelden als een bindend advies in de zin van artikel 7:900 lid 1 BW. Subsidiair vordert de man een door de rechtbank aangewezen deskundige te benoemen om voor de taxatie zoals hierboven omschreven zorg te dragen. Zowel primair als subsidiair vraagt de man te bepalen dat partijen de kosten van de taxatie voor een gelijk deel dienen te dragen.”
4.2.2.
De
vrouwheeft de vorderingen weersproken Zij heeft gevorderd:
“(…) zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad aan de vrouw het uitsluitend gebruiksrecht van de woning toe te kennen, met dien verstande dat de man de woning niet zonder toestemming van de vrouw mag betreden. Daarnaast vordert de vrouw te bepalen dat zij bij het toewijzen van het uitsluitend gebruiksrecht aan de vrouw vanaf 20 maart 2024 bij wijze van gebruiksvergoeding de eigenaars lasten van de woning draagt, met uitzondering van de aflossingen op de hypothecaire geldlening. Voor zover het uitsluitend gebruiksrecht niet aan de vrouw, maar aan de man zal worden toegekend, vordert de vrouw te bepalen dat de man vanaf 20 maart 2024 bij wijze van gebruiksvergoeding de eigenaarslasten draagt, met uitzondering van de hypothecaire aflossingen.”
4.2.3.
De beslissing van de voorzieningenrechter luidt als volgt:

in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat aan de vrouw het uitsluitend gebruiksrecht van de woning gelegen aan de [adres 1] te [plaats] wordt toegekend, met gebruik van de zich daarin bevindende inboedel, met dien verstande dat de man de woning niet zonder toestemming van de vrouw mag betreden, totdat in een bodemprocedure andersluidend wordt geoordeeld,
5.2.
bepaalt dat de vrouw vanaf 20 maart 2024 bij wijze van gebruiksvergoeding het maandelijks verschuldigde hypotheekbedrag van de woning verminderd met de aflossingen op de hypothecaire geldlening dient te dragen,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.”
De procedure in hoger beroep
4.2.4.
De
manheeft tijdig hoger beroep ingesteld. Hij heeft met wijziging van eis als volgt geconcludeerd:
“Dat het Uw Gerechtshof moge behagen om bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat, het beroep van [appellant] als appellant gegrond te verklaren en:
te vernietigen het vonnis van de Kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch op 26 juni 2024 (zaak-/rolnr. 11135476 CV EXPL 24-2976), gewezen tussen appellant als eiser in conventie, gedaagde in reconventie en geïntimeerde als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, en
opnieuw recht doende de vorderingen van eiser in conventie in eerste aanleg (appellant in hoger beroep) rekening houdende met de wijzigingen van eis in hoger beroep, toe te wijzen luidende:
1.
Primair:
aan appellant het uitsluitend gebruiksrecht van de woning toe te kennen met het gebod dat geïntimeerde de woning dient te verlaten binnen drie dagen na betekening van het te wijzen vonnis en niet meer mag betreden, zulks op straffe van een dwangsom van 1.000,00 per dag met een maximum van € 50.000,00;
Subsidiair:
Te bepalen dat geïntimeerde vanaf 20 maart 2024 tot aan de toedeling van de onroerende zaak [adres 1] , kadastraal bekend gemeente Oss, [sectieletter] , [sectienummer] aan eiser van de woning aan eiser bij wijze van gebruiksvergoeding de eigenaarslasten (waaronder hypotheeklasten, WOZ-aanslagen en andere kosten verbonden aan het gebruik van de woning) volledig dient te dragen;
2.
Geïntimeerde te veroordelen om binnen 1 maand na heden mee te werken aan toedeling van het perceel aan de [adres 1] , kadastraal bekend gemeente Oss, [sectieletter] , [sectienummer] aan appellant tegen een waarde van € 885.000,- onder de voorwaarde dat appellant de hypotheekschuld volledig als zijn eigen schuld zal dragen en geïntimeerde zal worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypotheekschuld, waarbij de appellant de helft van de overwaarde aan geïntimeerde zal voldoen wegens overbedeling;
Geïntimeerde te veroordelen tot verlening van haar medewerking aan tekening van de notariële akte en alle overige handelingen die nodig zijn voor de levering van het perceel aan de [adres 1] , kadastraal bekend gemeente Oss, [sectieletter] , [sectienummer] aan appellant;
Te bepalen dat, bij gebreke van medewerking aan de levering van het perceel aan de [adres 1] , kadastraal bekend gemeente Oss, [sectieletter] , [sectienummer] aan appellant, het arrest de voor de eigendomsoverdracht noodzakelijke wilsverklaring van geïntimeerde zal vervangen, met de bepaling dat het arrest in de plaats zal treden van de wilsverklaring van geïntimeerde en van de akten of een deel daarvan, die opgemaakt dienen te worden uit hoofde van de uitvoering van het arrest;”
De
manheeft hiertoe twee grieven aangevoerd. Beide grieven keren zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het uitsluitend gebruiksrecht van de woning aan de vrouw moet worden toegekend.
4.2.5.
De
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld en met (voorwaardelijke) wijziging van eis als volgt geconcludeerd:
“Dat het Uw Gerechtshof behage bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
het vonnis van de Oost-Brabant d.d. 26 juni 2024 onder zaaknummer 11135476 CV 24-2976 te bekrachtigen, appellant in zijn vordering(en) niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze hem te ontzeggen als zijnde ongegrond en onbewezen;
appellant in zijn eiswijziging niet ontvankelijk te verklaren, althans deze hem te ontzeggen als zijnde ongegrond en onbewezen;
opnieuw rechtdoende de vorderingen van gedaagde in conventie in eerste aanleg (geïntimeerde in hoger beroep) rekening houdende met de (voorwaardelijke) wijziging van eis in hoger beroep, toe te wijzen luidende:
a. Indien en voorzover het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd, vast te stellen dat onder het uitsluitend gebruik tevens wordt begrepen de woning alsmede de op het gehele perceel bevindende aanhorigheden, staande en gelegen aan de [adres 1] , kadastraal bekend gemeente Oss, [sectieletter] , [sectienummer] , met dien verstande dat appellant de woning met aanhorigheden niet meer mag betreden zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding met een maximum van € 50.000,00;
b. Indien en voorzover op de eiswijziging van appellant met betrekking tot de toedeling zal worden beslist, appellant te veroordelen om binnen 1 maand na heden mee te werken aan de toedeling van het perceel aan de [adres 1] , kadastraal bekend gemeente Oss, [sectieletter] , [sectienummer] aan geïntimeerde tegen een waarde van 1.785.000,00 onder de voorwaarde dat geïntimeerde de hypotheekschuld volledig als eigen schuld zal dragen en appellant zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypotheekschuld, waarbij geïntimeerde de helft
van de overwaarde zal voldoen wegens overbedeling;
c. Appellant te veroordelen tot verlening van zijn medewerking aan ondertekening van de notariële akte tot levering en alle overige handelingen welke noodzakelijk zijn voor de levering van het perceel staande en gelegen aan de [adres 1] , kadastraal bekend gemeente Oss, [sectieletter] , [sectienummer] aan geïntimeerde;
d. Te bepalen dat, bij gebreke van medewerking aan de levering van het perceel staande en gelegen aan de [adres 1] , kadastraal bekend gemeente Oss, [sectieletter] , [sectienummer] aan geïntimeerde, het arrest de voor de eigendomsoverdracht noodzakelijke wilsverklaring van appellant zal vervangen, met de bepaling dat het arrest in de plaats zal treden van de wilsverklaring van appellant en van de akten of deel daarvan, die opgemaakt dienen te worden uit hoofde van de uitvoering van het arrest.”
4.2.6.
De
manheeft verweer gevoerd. Hij heeft als volgt geconcludeerd:
“Dat het Uw Gerechtshof moge behagen om bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat het beroep van [geïntimeerde] als appellante in incidenteel appel (zowel de onvoorwaardelijke eiswijziging als de voorwaardelijke eiswijziging) als zijnde niet ontvankelijk dan wel ongegrond en onbewezen af te wijzen.”
4.3.
Het
hofzal de grieven en vorderingen per onderwerp behandelen.
Spoedeisend belang
4.4.
Voordat het hof toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de grieven in hoger beroep, zal het hof beoordelen of in deze zaak sprake is van een spoedeisend belang. Het hof stelt daarbij voorop dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is (vgl. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437).
4.5.
Naar het oordeel van het hof ligt in de stellingen van partijen alsmede in de aard van de vorderingen over en weer het spoedeisend belang van de vorderingen in principaal en in incidenteel hoger beroep voldoende besloten. De bezwaren van de vrouw, waarover de rolbeslissing van 13 augustus 2024, voor zover daarop hieronder niet afzonderlijk zal worden beslist, stuiten af op hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499.
Het uitsluitend gebruik van de woning (grief 1 en 2 man)
4.6.
De voorzieningenrechter heeft het uitsluitend gebruik van de woning aan de vrouw toegekend. Daartoe heeft de voorzieningenrechter in rov. 4.7 t/m 11 het volgende overwogen:
“4.7. Na een belangenafweging ten aanzien van alle omstandigheden die partijen hebben aangevoerd, oordeelt de kantonrechter dat het uitsluitend gebruiksrecht in het kader van de in deze procedure te nemen ordemaatregel aan de vrouw zal worden toegekend. De kantonrechter licht dit als volgt toe.
4.8.
Beide partijen hebben ter onderbouwing van hun belang aangevoerd dat zij vanwege hun bedrijf genoodzaakt zijn op het perceel te wonen. De kantonrechter acht dit niet doorslaggevend in haar belangenafweging. Zo heeft de man weliswaar aangevoerd dat hij onder andere vanwege calamiteitsdiensten nabij het perceel moet wonen, maar vast staat dat hij momenteel onderdak heeft gevonden bij zijn ouders, die enkele huizen verder wonen. Ook staat vast dat de hoofdvestiging van het bedrijf van de man is gevestigd aan de [adres 3] , het perceel naast de woning van zijn ouders waar hij op dit moment tijdelijk verblijft. De vrouw heeft ook onweersproken aangevoerd dat de man ongehinderd toegang heeft tot de machines die staan gestald op [adres 1] . Ook aan het argument dat de man in verband met de start van de bouw van de nieuwe loods op het perceel aan de [adres 2] belang heeft bij spoedige toedeling van de woning aan de man wordt geen gewicht toegekend. Dit omdat de vraag van de toedeling van de woning in dit kort geding niet voorligt. De vrouw heeft op haar beurt weliswaar aangevoerd dat klanten van haar bedrijf regelmatig ter plaatse ladders moeten ophalen, maar niet in te zien valt waarom de vrouw daarvoor in de woning woonachtig moet zijn en waarom zij dit niet op afspraak zou kunnen realiseren. Bovendien is het, gelet op het huidige bestemmingsplan, onzeker of het bedrijf van de vrouw in de toekomst op het perceel gevestigd mag blijven.
4.9.
Wel doorslaggevend acht de kantonrechter de stelling van de vrouw dat zij op korte termijn geen alternatieve woonruimte kan vinden waar zij met haar dieren terecht kan. De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het van belang is dat zij op het perceel woont om toezicht op de paarden te kunnen houden, mede met het oog op hun dagelijkse verzorging. Weliswaar heeft de man aangevoerd dat de vrouw haar dieren onder kan brengen bij haar ouders, maar de vrouw heeft dit voldoende weersproken met haar betoog dat de voormalige paardenboxen bij haar ouders inmiddels niet meer als zodanig aanwezig zijn, omdat deze zijn omgebouwd tot hondenhokken. Ook de stelling van de man dat de ouders van de vrouw meerdere woningen bezitten waar de vrouw terecht kan, heeft zij voldoende weerlegd door aan te voeren dat deze woningen momenteel verhuurd worden, althans er op dit moment geen woning beschikbaar is. Anders dan de vrouw heeft de man, hoewel zijn situatie niet ideaal is, wel ander onderdak kunnen vinden. Het voorgaande leidt ertoe dat het belang van de vrouw in het kader van de in deze procedure te nemen ordemaatregel op dit moment prevaleert boven dat van de man.
4.10.
De vrouw dient zich daarbij ervan bewust te zijn dat dit slechts een tijdelijke ordemaatregel betreft en dient rekening te houden met de mogelijkheid dat in een eventuele bodemprocedure de onroerende zaak waarvan de woning deel uitmaakt alsnog aan de man toebedeeld wordt.
Tussenconclusie
4.11.
Het toewijzen van het in reconventie gevorderde uitsluitend gebruik van de woning aan de vrouw betekent dat de primaire vordering in conventie zal worden afgewezen. Nu vast staat dat het exclusieve gebruik van de woning aan de vrouw zal worden toegewezen, resteert de vraag of de vrouw aan de man een gebruiksvergoeding verschuldigd is.”
4.7.
Met zijn grieven betoogt de
mandat het uitsluitend gebruik van de woning aan hem moet worden toegekend. Ter toelichting op die grieven heeft hij het volgende gesteld.
Voor de uitoefening van zijn bedrijf is het voor hem noodzakelijk om in de woning te wonen. Met zijn bedrijf verricht hij diverse calamiteitsdiensten, waarvoor hij, als eerste aanspreekpunt, 24 uur per dag beschikbaar moet zijn. Het gaat daarbij onder meer om de gladheidsbestrijding in de gemeente Oss. Na een oproep dient direct te worden gestart met strooiwerkwerkzaamheden. Ook is het bedrijf verantwoordelijk voor het reinigen van wegen na ongelukken, het opruimen van stormschade en biedt het ondersteuning bij calamiteiten zoals brand, gewelddelicten en ontruimingen. Verder draait er 24 uur per dag een mobiele scheidingsinstallatie die een storingsmelding geeft wanneer deze stil valt. De man is hiervoor verantwoordelijk en ontvangt deze storingsmeldingen op zijn telefoon. Indien dat bijvoorbeeld midden in de nacht het geval is, zal hij direct naar de scheidingsinstallatie toe moeten. Bij de in het bedrijf in gebruik zijnde machines is een groot aantal draaiende delen aanwezig. Deze draaiende delen vormen, ondanks goed onderhoud, altijd een risico. Afgelopen jaar is het ca. twintig keer voorgekomen dat onderweg een machine/vrachtauto stil is komen te vallen door een defect. Wanneer dat op de (snel)weg gebeurt, brengt dat erg gevaarlijke situaties mee. De man dient zich dan zo spoedig mogelijk naar de betreffende machine/vrachtauto te haasten voor reparatie met de servicebus. Het is daarom van belang dat hij bij het bedrijf woont om, indien nodig, zo spoedig mogelijk service te verlenen met de juiste onderdelen. Verder staat een groot gedeelte van de bij het bedrijf in gebruik zijnde loods op het perceel van de woning. In de loods bevinden zich machines/opleggers die verschillend gewisseld worden. Hier dient de man onbeperkt gebruik van te kunnen maken en toegang toe te hebben. Ook in de nachtelijke uren.
Een ander belang om in de woning te wonen is gelegen in de omstandigheid dat hij vanwege gezondheidsklachten van zijn moeder niet langer meer bij zijn ouders kan wonen. Om een slaapplek te creëren heeft hij in de loods aan de [adres 2] een caravan geplaatst. Hij beschikt daar echter niet over douchefaciliteiten.
Tot slot voert hij aan dat door toekenning van het gebruiksrecht aan de vrouw er een illegale situatie is gecreëerd. Bewoning door alleen de vrouw wordt door de gemeente niet toegestaan. Er is sprake van een bedrijfswoning en die dient bewoond te worden door diegene die verantwoordelijk is voor de bedrijfsvoering van het agrarisch technisch bedrijf. Dat is de man. De gemeente Oss heeft aangekondigd te gaan handhaven.
4.8.
De
vrouwheeft de grieven weersproken. Zij heeft hiertoe, samengevat, het volgende, gesteld. Voor de bedrijfsvoering is het niet noodzakelijk dat de man in de woning woont. Weersproken wordt hetgeen hij heeft aangevoerd over de calamiteitsdiensten. In de zes jaar dat de vrouw met de man samen is geweest, zijn er nog nooit calamiteitsdiensten geweest waarvoor de man snel op het bedrijf moest zijn. Hij hoeft daar dan ook niet voor bij het bedrijf te wonen. Toekenning van het uitsluitend gebruik van de woning aan de vrouw staat niet in de weg aan het gebruik van de schuren door de man. Hij heeft daartoe ongehinderd toegang. Bovendien kan hij de schuren bereiken via het perceel aan de [adres 2] . Het is voor de vrouw van groot belang dat zij in de woning blijft wonen. Zij kan geen onderkomen elders vinden. Daarnaast dient zij haar drie paarden te verzorgen. De paarden kunnen niet elders terecht. Enerzijds niet vanwege de kosten, anderzijds niet omdat een van de drie paarden kortademig is en daarom extra verzorging behoeft. Dat toekenning van het gebruiksrecht aan de vrouw zou leiden tot een illegale situatie, is met het indienen van een handhavingsverzoek door de man bij de gemeente zelf door hem in het leven geroepen. Hiermee heeft hij zich gedragen in strijd met de redelijkheid en billijkheid die heeft te gelden tussen (ex-)samenlevers.
4.9.
Het
hofoordeelt als volgt.
In geschil is aan wie het uitsluitend gebruik van de woning moet worden toegekend. Bij de beoordeling hiervan staat voorop dat de woning aan partijen in eenvoudige gemeenschap toebehoort. Op grond van art. 3 :169 BW hebben zij daarom in beginsel een gelijke bevoegdheid tot het gebruik van de woning, mits dit gebruik met het recht van de ander te verenigen is. Op grond van art. 3 :168 lid 1 BW kunnen deelgenoten het gebruik, genot en beheer van een gemeenschappelijk goed bij overeenkomst regelen. Komen zij niet tot een regeling, dan kan de kantonrechter op grond van art. 3 :168 lid 2 BW op verzoek van de meest gerede partij een regeling treffen. Daarbij houdt hij naar billijkheid rekening met zowel de belangen van partijen, als met het algemeen belang. Met dit criterium heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat het gaat om een afweging van
alle(cursivering hof) persoonlijke en algemene belangen die bij het geval betrokken zijn (zie Parl. Gesch. Boek 3 BW (MvA II), p. 584). In zaken die ten gronde door de kantonrechter worden behandeld, is volgens art. 254 lid 5 Rv ook de voorzieningenrechter bevoegd. Bij zijn beoordeling dient de voorzieningenrechter dezelfde maatstaf aan te leggen als de kantonrechter op grond van art. 3 :168 lid 2 BW moet doen. Dat betekent dat óók de voorzieningenrechter een afweging dient te maken van alle persoonlijke en algemene belangen die bij het geval betrokken zijn.
4.10.
In het kader van de alomvattende belangenafweging die het hof dient te maken, komt het hof tot het oordeel dat uitsluitend gebruik van de woning aan de vrouw moet worden toegekend. Het hof neemt daartoe de gronden van de voorzieningenrechter, die het hof na eigen afweging en waardering tot de zijne maakt, over. Het hof overweegt in aanvulling daarop nog het volgende.
4.11.
De man heeft gesteld dat het voor de uitoefening van zijn bedrijf noodzakelijk is om in de woning te wonen. Deze stelling treft geen doel. Op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man een opsomming gegeven van een aantal door zijn onderneming tot zeer recent verrichte calamiteitsdiensten. Hieruit blijkt dat deze calamiteitsdiensten gewoon doorgang hebben kunnen vinden, hoewel de man niet in de woning woont. Ook het gebruik van de loods op het perceel aan de [adres 1] maakt niet dat het uitsluitend gebruik van de woning aan de man, in de afweging van de belangen van de vrouw, moet worden toekend. Ter mondelinge behandeling heeft de man namelijk bevestigd dat hij via het perceel aan de [adres 2] de loods op het perceel aan de [adres 1] kan bereiken. Het wonen in de woning is daarvoor dus niet noodzakelijk.
Ook de door de man gestelde gezondheidssituatie van zijn moeder is naar het oordeel van het hof niet van zodanig gewicht, dat de belangenafweging in zijn voordeel uitvalt en dat het gebruik van de woning aan de man moet worden toegekend. Daarbij heeft te gelden dat de man inmiddels in een caravan verblijft in de loods van zijn bedrijf. Weliswaar heeft de man gesteld daar niet te beschikken over douchefaciliteiten, maar gegeven het feit dat het slechts een tijdelijke oplossing betreft, en de vrouw onweersproken heeft gesteld dat hij op kantoor kan douchen, acht het hof dit niet onoverkomelijk.
Voor zover de man heeft betoogd dat de vrouw niet het uitsluitend gebruik van de woning kan worden toegekend, omdat dit strijdig zou zijn met het geldende bestemmingsplan, gaat dit betoog niet op.
Het bestemmingsplan bepaalt dat bewoning van de bedrijfswoning zonder dat dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, in strijd is met het bestemmingsplan. Voor zover de bewoning door de vrouw niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, is echter niet komen vast te staan dat dit ook geldt voor de situatie die hier aan de orde is. In dit geval is immers sprake van een situatie waarin partijen nog volop bezig zijn met de (vermogensrechtelijke) afwikkeling van hun relatie en er bij wege van een voorziening moet worden beslist over het gebruik van die woning. Het hof acht strijdigheid met het bestemmingsplan in deze situatie ook niet aannemelijk. Voor het gebruik van de woning komt het voorts aan, zoals hiervóór overwogen, op een afweging van alle persoonlijke en algemene belangen die bij het geval betrokken zijn, dus niet alleen op het belang van het bestemmingsplan. Er is inderdaad aan de vrouw een last (de woning te verlaten) onder dwangsom opgelegd door de gemeente, maar hierbij dient bedacht te worden dat de man daarin volledig zelf de hand heeft gehad. Hij heeft namelijk om handhaving gevraagd. Met zijn poging, lopende de onderhavige procedure, zich op deze wijze (via de gemeente) het gebruik van de woning te verschaffen heeft de man ook in strijd gehandeld met de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen hen als (voorheen) informeel samenlevenden beheerst (HR 10 mei 2019: ECLI:NL:HR:2019:707).
4.12.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grieven van de man falen en dat het bestreden vonnis in zoverre dient te worden bekrachtigd. Voor zover de vrouw het hof heeft gevraagd vast te stellen dat onder het uitsluitend gebruik van de woning tevens wordt begrepen de zich op het perceel aan de [adres 1] bevindende aanhorigheden, wijst het hof dat af nu de vrouw heeft nagelaten deze aanhorigheden nader te specificeren.
Vordering tot toedeling van de woning
4.13.
Partijen hebben over en weer toedeling van de woning gevorderd. Gezien de uiteenlopende standpunten van partijen over de waarde van de woning, ligt bewijsvoering op dit punt voor de hand. Voor bewijslevering is in een kort geding evenwel geen plaats omdat het kort geding zich niet voor (nader) feitenonderzoek leent. De vordering van partijen hiertoe dient daarom te worden afgewezen.
Gebruiksvergoeding
4.14.
De voorzieningenrechter heeft een door de vrouw aan de man te betalen gebruiksvergoeding opgelegd. In zijn petitum vordert de man (opnieuw) een door de vrouw te betalen gebruiksvergoeding. De man voert geen gronden aan ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd. Iedere toelichting en concretisering van zijn vordering ontbreekt. De vrouw heeft het petitum van de man ook niet opgevat als een grief (en zij had dit gelet op hetgeen zojuist is overwogen ook niet hoeven te doen). Deze vordering zal daarom worden afgewezen.

5.De slotsom

5.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen zoals hierna in het dictum is bepaald.
5.2.
Nu partijen voormalig levensgezellen zijn, zal het hof met toepassing van art. 237 jo. art 353 Rv de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.

6.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Vossestein, P.P.M. van Reijsen en M.A. Ossentjuk en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 oktober 2024.
griffier rolraadsheer