In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De vader en de in september 2008 overleden moeder zijn de ouders van de minderjarige, die op [geboortedatum] 2006 in [geboorteplaats], Verenigde Staten, is geboren.
(ii) De vader is in december 2008 getrouwd met de stiefmoeder.
(iii) De rechtbank Amsterdam heeft de vader en de stiefmoeder op hun verzoek met ingang van 25 mei 2011 samen belast met het gezag over de minderjarige.
(iv) Op 13 maart 2019 is de minderjarige met toestemming van de stiefmoeder naar een oom en tante van vaderszijde (hierna: de pleegouders) in Nederland gegaan. De minderjarige verblijft sinds 14 maart 2019 onafgebroken in Nederland.
(v) Op verzoek van de raad heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland de minderjarige onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 5 juli 2019 tot 5 juli 2020 en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 5 juli 2019 tot 5 januari 2020.Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd en zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de inleidende verzoeken van de raad.
(vi) Op 6 november 2019 hebben de stiefmoeder en de vader een teruggeleidingsverzoek op de voet van het Haags Kinderontvoeringsverdrag (hierna: HKOV) ingediend. De rechtbank Den Haag heeft het verzoek tot teruggeleiding afgewezen.Het gerechtshof Den Haag heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.De vader en de stiefmoeder zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot herroeping van de beschikking van het gerechtshof in de teruggeleidingsprocedure.
(vii) Op 9 december 2019 heeft de raad bij de rechtbank Gelderland een verzoek ingediend om de minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen en de GI een machtiging te verlenen om de minderjarige uit huis te plaatsen. Bij mondelinge uitspraak van 9 december 2019, schriftelijk vastgelegd op 10 december 2019, heeft de kinderrechter zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van dit verzoek.
(viii) Op 10 december 2019 heeft de raad de rechtbank Gelderland opnieuw verzocht om de minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen en de GI een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van de minderjarige. Daarop heeft de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 10 december 2019 tot 10 maart 2020, machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 10 december 2019, voor de duur van vier weken, en de beslissing voor het overige aangehouden.Vervolgens heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, dus tot 10 maart 2020.De vader en de stiefmoeder hebben hoger beroep ingesteld tegen deze beschikkingen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de vader en de stiefmoeder niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek met betrekking tot de voorlopige ondertoezichtstelling van de minderjarige, de beschikking van de kinderrechter, voor zover zij betrekking heeft op de verleende spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige, bekrachtigd, en het meer of anders verzochte afgewezen.De vader en de stiefmoeder hebben tegen de beschikking van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld. Bij beschikkingen van 5 maart 2021 heeft de Hoge Raad de cassatieberoepen verworpen.
(ix) De vader en de stiefmoeder hebben bij het District Court of Johnson County, Kansas, Verenigde Staten, (hierna: het District Court) twee procedures ingesteld tegen de pleegouders. De eerste procedure, ingesteld op 23 december 2019, ziet op een voorlopige beschermingsmaatregel ten behoeve van de minderjarige. De tweede procedure, ingesteld op 10 februari 2020, betreft een verzoek om een maatregel tegen kinderontvoering. Het District Court heeft in die tweede procedure op 13 februari 2020 onder meer geoordeeld dat (i) de minderjarige haar gewone verblijf in de Verenigde Staten heeft, (ii) de kans groot is op ontvoering of het onrechtmatig achterhouden van de minderjarige, (iii) de vader en de stiefmoeder als enigen het gezag over de minderjarige uitoefenen, en (iv) de minderjarige onrechtmatig wordt achtergehouden buiten de Verenigde Staten. Verder heeft het District Court onder meer bevolen dat de pleegouders de minderjarige op hun kosten onmiddellijk moeten afgeven aan de vader en de stiefmoeder en daarbij bepaald dat de vader en de stiefmoeder de hulp van de sterke arm van politie en justitie mogen inzetten om de terugkeer van de minderjarige naar de Verenigde Staten te realiseren.