Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekers in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, die in de Verenigde Staten woont. De vader en de stiefmoeder van de minderjarige, die beiden in hoger beroep zijn gekomen, betwisten de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van de inleidende verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming. De minderjarige, geboren in 2006, verbleef tijdelijk in Nederland bij haar tante en oom, maar had haar gewone verblijfplaats in de Verenigde Staten. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is, omdat de minderjarige ten tijde van het indienen van de verzoeken niet haar gewone verblijfplaats in Nederland had. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de kinderrechter en verklaart zich onbevoegd. De uitspraak is van belang voor de toepassing van de Verordening Brussel II-bis en de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in internationale familierechtelijke zaken.