In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Gelderland op 6 januari 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, aangeduid als [betrokkene]. De kinderrechter oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van artikel 20 van de Verordening Brussel II-bis, gezien de noodsituatie waarin [betrokkene] zich bevond. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om voorlopige maatregelen, omdat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling en veiligheid van [betrokkene], die op dat moment in Nederland verbleef. De kinderrechter oordeelde dat de stiefmoeder van [betrokkene] voornemens was om haar zonder veiligheidswaarborgen mee terug te nemen naar de Verenigde Staten, wat een acute bedreiging voor haar ontwikkeling vormde.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [betrokkene] sinds maart 2019 bij haar oom en tante in Nederland verblijft en dat zij daar de nodige rust en veiligheid krijgt. De Raad en de gecertificeerde instelling (GI) hebben grote zorgen geuit over de thuissituatie bij de vader en de stiefmoeder in Amerika, waar eerder huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, met als doel de veiligheid en ontwikkeling van [betrokkene] te waarborgen.
De kinderrechter heeft ook overwogen dat er geen noodzaak was om een bijzondere curator te benoemen, aangezien er al een curator was aangesteld in een andere procedure. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten zijn voor iedere partij en belanghebbende afzonderlijk. De uitspraak is gedaan in het belang van [betrokkene], waarbij de kinderrechter de noodzaak van een veilig terugkeerplan naar Amerika benadrukte, mocht dat nodig zijn in de toekomst.