ECLI:NL:RBGEL:2019:5965

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
C/05/363302 / ZJ RK 19-1195
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter bij verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een kind in noodsituatie

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Gelderland op 10 december 2019 een beschikking gegeven met betrekking tot de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden, evenals de uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 14 maart 2019 in Nederland verblijft en dat er ernstige zorgen zijn over haar welzijn en ontwikkeling. De moeder van [minderjarige] is overleden, en het gezag wordt uitgeoefend door de vader en de stiefmoeder, die beiden in de Verenigde Staten wonen. De kinderrechter heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van het verzoek beoordeeld aan de hand van de relevante Europese en nationale wetgeving, waaronder de Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Brussel IIbis) en het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een noodsituatie, waarbij de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd. De vader en stiefmoeder zijn niet in staat gebleken om een veilig en pedagogisch verantwoord klimaat te bieden. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] goedgekeurd, met de nadruk op de spoedeisendheid van de situatie. De beschikking is mondeling gegeven en vastgelegd op 11 december 2019, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Zutphen
Zaakgegevens : C/05/363302 / ZJ RK 19-1195
datum uitspraak: 10 december 2019

beschikking voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming Arnhem,

hierna te noemen
de Raad,
gevestigd te Zwolle,
betreffende

[naam],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam],

hierna te noemen de stiefmoeder,
wonende te Verenigde Staten van Amerika,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman te Brunssum,

[naam],

hierna te noemen de vader,
wonende te Verenigde Staten van Amerika,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman te Brunssum.
De kinderrechter merkt als informant aan:

Jeugdbescherming Gelderland,

hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Doetinchem

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het mondelinge verzoek van de Raad van 10 december 2019, gevolgd door het verzoek met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 11 december 2019.

De feiten

De moeder van [minderjarige] is overleden.
Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de vader en de stiefmoeder.
[minderjarige] verblijft sinds 14 maart 2019 in Nederland. Zij verblijft bij tante en oom vaderszijde (hierna te noemen: oom en tante), bij wie zij vanaf 30 april 2019 op het adres staat ingeschreven.

Het verzoek

De Raad heeft de voorlopige ondertoezichtstelling verzocht van [minderjarige] voor de duur van drie maanden. Tevens wordt de uithuisplaatsing van [minderjarige] verzocht voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling in een voorziening voor pleegzorg.

De beoordeling

Bevoegdheid
Vaststaat dat [minderjarige] de Nederlandse en de Amerikaanse nationaliteit heeft en dat zij sinds
14 maart 2019 in Nederland verblijft. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om eerst een oordeel te geven over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van het verzoek van de Raad. Daarbij zal de rechtbank 10 december 2019 als peildatum voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter hanteren, te weten de datum van indiening van het nieuwe verzoekschrift van de Raad.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 5 juli 2019 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg.
Bij beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 december 2019 heeft het Hof voormelde beschikking van de kinderrechter vernietigd en opnieuw beschikkende zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de inleidende verzoeken van de Raad.
Hierbij heeft het Hof overwogen dat [minderjarige] ten tijde van het inleidende verzoek van de Raad op 13 juni 2019 niet haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft in de zin van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (Brussel II-bis).
Bij beschikking van deze rechtbank van 9 december 2019 heeft de kinderrechter zich onbevoegd verklaard om van het verzoek tot een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing kennis te nemen, nu niet geoordeeld kan worden dat [minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Op 10 december 2019 heeft de Raad opnieuw verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing, nu er volgens de Raad sprake is van gewijzigde omstandigheden.
De kinderrechter overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is Brussel IIbis materieel van toepassing op burgerlijke zaken betreffende de toekenning, de uitoefening, de overdracht, de beperking of de beëindiging van de ouderlijke verantwoordelijkheid. Het verzoek van de Raad valt dus binnen de materiele reikwijdte van Brussel IIbis. Daarnaast is Brussel IIbis formeel van toepassing, nu [minderjarige] zich in een EU-lidstaat bevindt.
Ingevolge artikel 20 lid 1 Brussel IIbis vormt in spoedeisende gevallen deze verordening voor de gerechten van de lidstaat geen beletsel om met betrekking tot personen of goederen die zich in die staat bevinden, voorlopige en bewarende maatregelen te nemen waarin de wetgeving van die lidstaat voorziet, zelfs indien krachtens deze verordening een gerecht van een andere lidstaat bevoegd is om ten gronde over de zaak te beslissen.
De ter uitvoering van lid 1 genomen maatregelen houden op van toepassing te zijn, wanneer het gerecht van de lidstaat dat krachtens deze verordening bevoegd is om ten grond van de zaak te beslissen, de maatregelen heeft genomen die hij passend acht.
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof van Justitie kan een lidstaat beschermende maatregelen treffen als er sprake is van een noodsituatie en er wordt voldaan aan de drie voorwaarden van artikel 20 Brussel IIbis.
Naar het oordeel van de kinderrechter is er thans sprake van een dergelijke noodsituatie, immers de ontwikkeling van [minderjarige] wordt ernstig bedreigd en haar stiefmoeder is voornemens [minderjarige], zonder veiligheidswaarborgen, mee terug nemen naar de Verenigde Staten van Amerika. Ook aan de drie cumulatieve voorwaarden wordt naar het oordeel van de kinderrechter voldaan, nu de maatregelen spoedeisend zijn om (de belangen) van [minderjarige] te beschermen, [minderjarige] zich al geruime tijd in Nederland bevindt en de verzochte maatregelen een voorlopig karakter hebben.
Tevens kan de Nederlandse rechter op grond van artikel 11 en 12 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 spoedeisende of voorlopige maatregelen treffen als een kind zich op Nederland grondgebied bevindt, ook ten aanzien van een kind dat zijn gewone verblijfplaats heeft in een niet-Verdragsluitende Staat. De genomen maatregelen ten aanzien van dat kind houden op van kracht te zijn in de Verdragsluitende Staat waar de maatregelen
zijn genomen, zodra door de omstandigheden vereiste maatregelen welke zijn genomen door de autoriteiten van een andere Staat, in de betrokken Verdragsluitende Staat worden
erkend (leden 3 van beide artikelen).
De kinderrechter acht zich gelet op het vorenstaande bevoegd om kennis te nemen van het verzoek van de Raad.
Inhoudelijke beoordeling
Uit de inhoud van de overgelegde stukken is de kinderrechter voldoende gebleken dat er ernstige zorgen bestaan over het welzijn en de ontwikkeling van [minderjarige]. De vader en de stiefmoeder zijn onvoldoende in staat gebleken om [minderjarige] een veilig en pedagogisch verantwoord klimaat te bieden. Zowel de vader als de stiefmoeder kampen met persoonlijke problematiek (huisvesting, financiën, relatieproblemen). [minderjarige] heeft in de thuissituatie bij de vader en stiefmoeder veel onvoorspelbaarheid en onveiligheid ervaren; ruzies, huiselijk geweld en diverse verhuizingen. Sinds maart 2019 verblijft [minderjarige] bij oom en tante in Nederland. [minderjarige] geeft te kennen dat zij in Nederland bij oom en tante wil blijven. Na de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden is stiefmoeder naar Nederland gevlogen met het voornemen om [minderjarige] op 11 december 2019 mee terug te nemen naar de Verenigde Staten van Amerika.
Gelet op de ernstige zorgen die bestaan over de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige] acht de kinderrechter een (plotseling) vertrek van [minderjarige] naar de Verenigde Staten van Amerika in strijd met haar belangen. Er is geen veiligheidsplan en onbekend is waar [minderjarige] (en onder welke omstandigheden zij) met vader en stiefmoeder komt te wonen.
Uit het mondeling verzoek blijkt dat een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW). Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen. [minderjarige] zal voorlopig onder toezicht worden gesteld voor een termijn van drie maanden (artikel 1: 257 BW).
Ook is het dringend en onverwijld noodzakelijk dat [minderjarige] met spoed uit huis wordt geplaatst.
Het verhoor van de belanghebbenden kan niet worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige].
De Raad en de belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun mening te geven op de hierna genoemde zitting.
In afwachting van deze zitting zal de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van vier weken worden verleend. Verdere beslissingen op het verzoek zal de kinderrechter pas nemen nadat de zitting heeft plaatsgevonden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt het minderjarige kind:
[naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
voorlopig onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, Arnhem, met ingang van 10 december 2019 tot 10 maart 2020;
verleent machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 10 december 2019, voor de duur van vier weken en houdt de beslissing voor het overige aan;
verklaart de beslissing tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad;
alvorens verder te beslissen:
bepaalt dat de Raad, [minderjarige] en de overige belanghebbenden zullen worden gehoord ter zitting van
20 december 2019om
10.30 uur, welke zitting wordt gehouden in het gerechtsgebouw te Zutphen, Martinetsingel 2, om hun mening kenbaar te maken aangaande de reeds gegeven beslissing en de behandeling van het overige.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. S. Kuijpers, kinderrechter, op 10 december 2019, en vastgelegd in deze beschikking op 11 december 2019, in tegenwoordigheid van
A. de Wijse-Hageman LLB als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden