ECLI:NL:HR:2021:117

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
20/01263
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke belastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de proceskostenvergoeding in een belastingzaak. De belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z], had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 13 februari 2020, waarin het Hof had geoordeeld over de hoogte van de proceskostenvergoeding die de belanghebbende kon ontvangen. De belanghebbende had in hoger beroep verzocht om een veroordeling in de proceskosten, maar het Hof had een lagere vergoeding vastgesteld dan de belanghebbende had aangevoerd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte een waarde van € 512 per punt had gehanteerd voor de proceskostenvergoeding, terwijl de juiste waarde € 525 per punt had moeten zijn, zoals vastgesteld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Dit leidde tot een herberekening van de proceskostenvergoeding, waarbij de Hoge Raad de vergoeding voor de beroepsmatige rechtsbijstand in hoger beroep vaststelde op € 627,59 en in beroep op € 340,74. De overige klachten van de belanghebbende werden door de Hoge Raad verworpen, en de Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De uitspraak van het Hof werd vernietigd, maar alleen voor zover het de beslissing over de proceskostenvergoeding betrof.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/01263
Datum29 januari 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 13 februari 2020, nr. 18/00581, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 17/1103) betreffende een door belanghebbende gedaan verzoek om een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1
In hoger beroep was onder meer in geschil tot welk bedrag belanghebbende aanspraak kan maken op vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten.
2.2
Bij het berekenen van de proceskostenvergoeding heeft het Hof het puntenstelsel opgenomen in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) toegepast. Daarbij is het Hof voor de procedure in beroep en hoger beroep uitgegaan van een waarde van € 512 per punt.
2.3
Het middel dat betoogt dat het Hof de proceskostenvergoeding te laag heeft vastgesteld, slaagt. Op grond van onderdeel B1, van de bijlage bij het Bpb diende te worden uitgegaan van een waarde van € 525 per punt. Deze waarde gold met ingang van 1 januari 2020, terwijl het Hof op 13 februari 2020 uitspraak heeft gedaan. Het Hof heeft daarom ten onrechte een waarde van € 512 per punt in aanmerking genomen.
2.4
De Hoge Raad zal de proceskostenvergoedingen opnieuw berekenen. De vergoeding per punt moet worden berekend naar het tarief zoals dat geldt ten tijde van dit arrest. [1]
2.4.1
De kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep komt te bedragen 2 x 0,5 x € 534 = € 534. Daarbij moet nog worden opgeteld de door het Hof vastgestelde vergoeding van reis- en verletkosten van in totaal € 93,59. Dit maakt de in totaal voor het hoger beroep vast te stellen proceskostenvergoeding € 627,59.
2.4.2
De kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep komt te bedragen 1 x 0,5 x € 534 = € 267. Daarbij moet nog worden opgeteld de door de Rechtbank vastgestelde vergoeding van reis- en verletkosten van € 73,74. Dit maakt de in totaal voor het beroep vast te stellen proceskostenvergoeding € 340,74.
2.5
De overige klachten van de middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover het betreft de beslissing omtrent de vergoeding van de voor het Hof en de Rechtbank gemaakte proceskosten,
- veroordeelt de Ontvanger in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, vastgesteld op € 627,59,
- veroordeelt de Ontvanger in de kosten van belanghebbende voor het geding voor de Rechtbank, vastgesteld op € 340,74, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 2.136 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2021.

Voetnoten

1.Hoge Raad 19 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2698.