In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die op 19 oktober 2021 een uitspraak deed over zeven naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd door de Heffingsambtenaar van de gemeente Delft. De Heffingsambtenaar had het bezwaar tegen de eerste naheffingsaanslag ongegrond verklaard, maar de overige zes naheffingsaanslagen gegrond verklaard. De Rechtbank oordeelde dat de Heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende moest bijdragen, maar de Heffingsambtenaar ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het Hof heeft vastgesteld dat er een hoorzitting heeft plaatsgevonden in de bezwaarfase, wat betekent dat de Rechtbank ten onrechte geen procespunt heeft toegekend voor deze hoorzitting. Het Hof oordeelt dat de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding in deze zaak licht is, en dat de Heffingsambtenaar de kosten van belanghebbende moet vergoeden. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding en bepaalt dat de Heffingsambtenaar € 1.028 aan proceskosten moet vergoeden, evenals het griffierecht van € 134.