In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de proceskostenvergoeding die door de Heffingsambtenaar was toegekend in de bezwaarfase. De belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z], had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak en de hoogte van de proceskostenvergoeding. De Heffingsambtenaar had de WOZ-waarde verlaagd van € 277.000 naar € 210.000, maar de toegewezen proceskostenvergoeding was gebaseerd op een verouderd tarief van € 254 per punt, terwijl het nieuwe tarief van € 261 per punt van toepassing was. De Rechtbank Rotterdam had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar ten onrechte het oude tarief had gehanteerd. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar voor zover het de proceskostenvergoeding betrof. Het Hof stelde de proceskostenvergoedingen opnieuw vast, waarbij het de Heffingsambtenaar veroordeelde tot betaling van de juiste bedragen voor zowel de bezwaarfase als de beroepsfase. De uitspraak benadrukt het belang van het toepassen van de juiste tarieven bij proceskostenvergoedingen in bestuursrechtelijke procedures.