ECLI:NL:GHAMS:2021:2795

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
BKDH-21/00579 t/m BKDH-21/00581
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, waarin navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2012, 2013 en 2014 aan de orde zijn. De Rechtbank had de bezwaren van belanghebbende tegen deze navorderingsaanslagen afgewezen, maar had de Inspecteur wel veroordeeld tot betaling van een immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding aan belanghebbende. In hoger beroep is enkel de proceskostenvergoeding nog in geschil, nu de navorderingsaanslagen inmiddels tot nihil zijn verminderd.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 14 september 2021 uitspraak gedaan. Het Hof heeft vastgesteld dat de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding op 1 is bepaald, wat betekent dat de zaak als gemiddeld wordt beschouwd. De totale proceskostenvergoeding is opnieuw berekend, waarbij het Hof de kosten voor rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep heeft vastgesteld. De Inspecteur is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan belanghebbende, die in totaal op € 3.522 zijn vastgesteld. Daarnaast is de Inspecteur gelast om het griffierecht van € 131 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak van de Rechtbank is vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent de immateriële schadevergoeding en het griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Zittingsplaats Den Haag
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BKDH-21/00579 tot en met BKDH-21/00581

Uitspraak van 14 september 2021

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: J.A. Klaver)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank NoordHolland (de Rechtbank) van 28 januari 2020, nummers HAA 19/1023, HAA 19/1024 en HAA 19/1025.

Procesverloop

1.1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.556 (de navorderingsaanslag 2012). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 48 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente 2012).
1.1.2.
Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.879 (de navorderingsaanslag 2013). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 43 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente 2013).
1.1.3.
Aan belanghebbende is over het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.445 (de navorderingsaanslag 2014). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 39 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente 2014).
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de bovengenoemde navorderingsaanslagen en beschikkingen afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 47 geheven. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld tot betaling van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 500, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 525 en de Inspecteur opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan haar te vergoeden.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 131. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Voorafgaand aan de zitting heeft de Inspecteur per e-mail nadere stukken ingediend, ingekomen bij het Hof op 19 augustus 2021.
1.5.
In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hogerberoepszaken belastingen van het gerechtshof Amsterdam (Stcrt. 2021, 30632) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof Amsterdam. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Den Haag op 24 augustus 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1960 en heeft in de jaren 2012, 2013 en 2014 geen fiscaal partner.
2.2.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2012 tot en met 2014 aangiften IB/PVV gedaan naar de volgende belastbare inkomens uit werk en woning:
2012 € 15.673
2013 € 14.976
2014 € 14.311
2.3.
In de aangiften heeft belanghebbende bedragen aan specifieke zorgkosten in mindering gebracht van respectievelijk € 883 (2012), € 903 (2013) en € 1.134 (2014).
2.4.
De Inspecteur heeft de definitieve aanslagen IB/PVV voor de jaren 2012 tot en met 2014 opgelegd conform de ingediende aangiften.
2.5.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende op 14 maart 2017 een drietal vragenbrieven verzonden ter nadere beoordeling van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2012, 2013 en 2014. Belanghebbende heeft niet gereageerd op deze vragenbrieven.
2.6.
Bij het opleggen van de navorderingsaanslagen 2012 tot en met 2014 zijn de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten geheel gecorrigeerd. De volgende bedragen aan IB/PVV zijn nagevorderd:
2012 € 289
2013 € 319
2014 € 412
2.7.
Nadat de Rechtbank uitspraak heeft gedaan en belanghebbende daartegen hoger beroep heeft aangetekend, zijn de navorderingsaanslagen 2012, 2013 en 2014 en de beschikkingen belastingrente 2012, 2013 en 2014 bij beschikkingen met dagtekening 17 juni 2020 verminderd. De belastbare inkomens uit werk en woning zijn daarbij als volgt vastgesteld:
2012 € 16.255
2013 € 15.427
2014 € 14.985
2.8.
In de verminderde navorderingsaanslagen heeft de Inspecteur specifieke zorgkosten van respectievelijk € 301 (2012), € 452 (2013) en € 460 (2014) in aftrek toegestaan.
2.9.
De navorderingsaanslagen 2012, 2013 en 2014 en de beschikkingen belastingrente 2012, 2013 en 2014 zijn met dagtekening 21 juli 2020 verder verminderd tot nihil. De belastbare inkomens uit werk en woning zijn daarbij vastgesteld conform de definitieve aanslagen IB/PVV voor de jaren 2012 tot en met 2014.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

Proceskosten
33. Aangezien aan eiseres een immateriële schadevergoeding wordt toegekend vanwege overschrijding van de redelijke termijn is er aanleiding verweerder op de voet van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525 en een factor 0,5 voor het gewicht van de zaak nu de proceskostenveroordeling enkel wordt toegekend omdat aan eiseres immateriële schadevergoeding wordt toegekend, zie Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660).”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is nog slechts in geschil of belanghebbende in aanmerking komt voor een vergoeding van de proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep berekend met inachtneming van een wegingsfactor van 1,5.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, met uitzondering van de veroordeling tot betaling van een vergoeding van immateriële schade, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, en nadere vaststelling van de vergoeding van de in bezwaar, beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten met inachtneming van een wegingsfactor van 1,5.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende in bezwaar, beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 2.097.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
De Inspecteur heeft, nadat belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank, de navorderingsaanslagen 2012, 2013 en 2014 verminderd tot nihil. Deze navorderingsaanslagen zijn derhalve niet langer in geschil. In hoger beroep zijn de beschikkingen belastingrente 2012, 2013 en 2014, zoals deze luiden na de ambtshalve vermindering van de in rekening gebrachte belastingrente, evenmin in geschil. Hetzelfde geldt voor de bijkomende beslissingen van de Rechtbank over de vergoeding van immateriële schade en de vergoeding van het door de Rechtbank geheven griffierecht.
5.2.
De Inspecteur is pas in hoger beroep tegemoetgekomen aan de bezwaren van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen 2012, 2013 en 2014. Het Hof zal het hoger beroep daarom gegrond verklaren. Belanghebbende heeft derhalve recht op een vergoeding van proceskosten.
5.3.
Belanghebbende verzoekt om een vergoeding van de in bezwaar, beroep en hoger beroep gemaakte kosten met inachtneming van een wegingsfactor van 1,5 gelet op de ingewikkeldheid en de lange tijdsduur. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat een wegingsfactor van 1 gepast is omdat het gewicht van de zaak gemiddeld is.
5.4.
Voorop staat dat het Hof zelfstandig – op grond van een eigen waardering – dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt (vgl. HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:BT2293, BNB 2011/265). Het Hof is daarbij niet gebonden aan de waardering van het gewicht van de zaak die partijen en de Rechtbank voorstaan. Het gewicht van de zaak, zoals dat tot uiting wordt gebracht in de wegingsfactoren, wordt bepaald door de aard, het belang en de ingewikkeldheid ervan. De uitkomst dient in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener (vgl. onder andere HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2293, BNB 2011/265).
5.5.
Gelet op de aard van het geschil, de juridische en feitelijke complexiteit van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de gemachtigde, wordt de wegingsfactor voor het gewicht van deze zaak in de bezwaarfase, de beroepsfase en de hogerberoepsfase bepaald op 1 (gemiddeld).
5.6.
Anders dan de Inspecteur betoogt, is de zitting van het Hof niet overbodig omdat ten tijde van het instellen van hoger beroep de navorderingsaanslagen 2012, 2013 en 2014 nog in geschil waren en ter zitting van het Hof is komen vast te staan dat inmiddels nog slechts de proceskostenvergoeding in geschil was. Voor de zitting van het Hof zal derhalve een punt worden toegekend.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Het Hof zal de totale proceskostenvergoeding opnieuw berekenen op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), uitgaande van de tarieven die gelden ten tijde van deze uitspraak (vgl. HR 29 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:117, BNB 2021/51 en HR 19 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2698, BNB 2015/194). Daarbij merkt het Hof de zaken BKDH-21/00579 tot en met BKDH-21/00581 aan als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 Bpb. De factor wegens samenhang bedraagt derhalve 1.
6.2.1.
De kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar komt te bedragen 2 punten x 1 x € 265 = € 530 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 265 en een factor 1 voor het gewicht van de zaak).
6.2.2.
De kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep komt te bedragen 2 punten x 1 x € 748 = € 1.496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in beroep met een waarde per punt van € 748 en een factor 1 voor het gewicht van de zaak).
6.2.3.
De kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep komt te bedragen 2 punten x 1 x € 748 = € 1.496 (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in hoger beroep met een waarde per punt van € 748 en een factor 1 voor het gewicht van de zaak).
6.3.
Aangezien het hoger beroep gegrond is, dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep betaalde griffierecht van € 131 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de veroordeling tot vergoeding van immateriële schade en de vergoeding van het griffierecht;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.522;
  • gelast de Inspecteur aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 131 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door R.A. Bosman, A. van Dongen en M.E. Kiers, in tegenwoordigheid van de griffier W. de Gelder. De beslissing is op 14 september 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.