ECLI:NL:HR:2014:2698

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2014
Publicatiedatum
18 september 2014
Zaaknummer
13/05700
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van proceskostenvergoeding door de Hoge Raad in belastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de proceskostenvergoeding in een belastingzaak. De belanghebbende, een Belgische belastingplichtige, had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op 14 november 2013 was gedaan. Het Hof had de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de belanghebbende had gemaakt in de procedure bij het Hof, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze vergoeding niet correct was berekend. De Hoge Raad stelde vast dat de gemachtigde van de belanghebbende recht had op een kostenvergoeding op basis van 2 punten voor proceshandelingen, in plaats van de 1,5 punten die het Hof had vastgesteld. Dit leidde tot een verhoging van de proceskostenvergoeding van € 708 naar € 974.

De Hoge Raad oordeelde dat de overige klachten van de belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling met zich meebrachten. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en vernietigde de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend voor zover het betreft de beslissing omtrent de vergoeding van de voor het Hof gemaakte proceskosten. De Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en moest de belanghebbende het betaalde griffierecht vergoeden.

Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijk maakt hoe proceskostenvergoedingen in belastingzaken moeten worden berekend en welke criteria daarbij in acht moeten worden genomen. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte berekening van proceskosten en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van rechtszekerheid en rechtsontwikkeling.

Uitspraak

19 september 2014
nr. 13/05700
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z], België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 14 november 2013, nr. 12/00738, op het hoger beroep tegen een uitspraak van de Rechtbank te Breda (nr. AWB 12/1265) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2008 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.
Het Hof heeft het incidentele hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de Inspecteur onder meer veroordeeld in de proceskosten die belanghebbende voor de procedure bij het Hof heeft gemaakt. Het Hof heeft de op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast te stellen vergoeding berekend op € 708, uitgaande van 1,5 punten voor proceshandelingen.
2.2.
De klacht dat het Hof deze vergoeding niet juist heeft berekend, slaagt. Uit de stukken van het geding en de uitspraak van het Hof blijkt dat de gemachtigde van belanghebbende bij het Hof een incidenteel hoger beroepschrift heeft ingediend en ter zitting is verschenen. Gelet daarop heeft belanghebbende wat betreft de kosten gemaakt in verband met de behandeling van het incidentele hoger beroep op de voet van voormeld Besluit, recht op een kostenvergoeding op basis van 2 punten voor proceshandelingen. Aangezien de vergoeding per punt moet worden berekend naar het tarief zoals dat geldt ten tijde van dit arrest komt de vergoeding te bedragen 2 x € 487= € 974.
2.3.
De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.4.
Gelet op het hiervoor in 2.2 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover het betreft de beslissing omtrent de vergoeding van de voor het Hof gemaakte proceskosten,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 974 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 118, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 974 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2014.