2.4.Aan de taxatierapporten en wat verweerder ter toelichting daarop in de van hem afkomstige stukken en ter zitting heeft aangevoerd, ontleent het Hof het volgende.
- De taxateur van verweerder heeft de marktwaarde van het recreatiesamenstel berekend door bij de deelwaarde van de grond de deelwaarde van de chalets op te tellen. Daartoe heeft hij de deelwaarde van de grond en de deelwaarde van de chalets afzonderlijk bepaald.
- Bij de bepaling van de grondwaarde heeft de taxateur zowel de discounted-cash-flow methode (DCF-methode), meer in het bijzonder de uitwerking van de DCF-methode in de operational-cash-flow berekening (OCF-berekening), als de vergelijkingsmethode gebruikt.
- Volgens de taxateur hebben de chalets op de waardepeildata en bij de aanvang van de kalenderjaren 2018 en 2019 geen noemenswaardig achterstallig onderhoud en/of bouwkundige gebreken, met uitzondering van de twee slooprijpe chalets.
- Bij de waardebepaling heeft de taxateur aan de twee slooprijpe chalets geen waarde toegekend.
- Voor de waardebepaling van de niet-slooprijpe chalets is de taxateur uitgegaan van de in 2019 voor het op erfpachtgrond gelegen chalet [adres 2] overeengekomen koopsom van € 39.000. Het bruto vloeroppervlak (bvo) van dit chalet is 58 m2. De rekenprijs per m2 van het chalet is berekend op (€ 39.000/58 =) € 672. Op basis van deze rekenprijs per m2 heeft de taxateur de waarden op de waardepeildata 1 januari 2017 en 1 januari 2018 van de niet-slooprijpe chalets in het recreatiesamenstel berekend op de in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedragen. Daarbij is hij ervan uitgegaan dat de kwaliteit en de conditie/het onderhoud van het chalet [adres 2] en de negen niet slooprijpe chalets in het recreatiesamenstel gelijk zijn.
bvo (m2)
rekenprijs/m2 (€)
waarde (€)
78
672
52.416
40
672
26.88
54
672
36.288
43
672
28.896
68
672
45.696
44
672
29.568
68
672
45.696
68
672
45.696
92
672
61.824
Totaal
372.96
- Voor de OCF-berekening van de waarde van de grond van het recreatiesamenstel is aansluiting gezocht bij de overgelegde financiële gegevens uit de verslagjaren 2017 en 2018 van belanghebbende. Op grond daarvan heeft de taxateur de rekenprijs van de grond per m2 op € 32,69 (waardepeildatum 1 januari 2017) en € 32,85 (waardepeildatum 1 januari 2018) gesteld. Daarvan uitgaande heeft de taxateur de waarde van de grond van het recreatiesamenstel berekend op (afgerond) € 203.000 (6.210 m2 à € 32,69 per m2) voor het jaar 2018 en op (afgerond) € 204.000 (6.210 m2 à € 32,85 per m2) voor het jaar 2019.
- De waarde van het recreatiesamenstel komt met het voorgaande uit op (€ 372.960 + € 203.000 =) € 575.960, afgerond € 575.000 voor 2018 en (€ 372.960 + € 204.000 =) € 576.960, afgerond € 577.000 voor 2019.
- De taxateur heeft nog een tweede berekening van de waarde van de grond op basis van de vergelijkingsmethode uitgevoerd. Daarbij is gebruik gemaakt van de door de taxateur berekende waarde van de in erfpacht uitgegeven grond behorende bij het chalet [adres 2] (€ 33 per m2) en de verkoopprijzen van de percelen grond [adres 3] (verkocht op 28 maart 2017 voor € 141 per m2), [adres 4] (verkocht op 24 juli 2019 voor € 140 per m2) en [adres 5] (verkocht op 29 mei 2018 voor € 194 per m2). Op de percelen grond [adres 3] en [adres 4] stonden ten tijde van de verkoop slooprijpe caravans.
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“3. In geschil zijn de waarden van het object op de waardepeildata. Eiser stelt primair dat de chalets en stacaravans niet moeten worden betrokken in de vaststelling van de WOZ-waarde en bepleit daarom voor beide waardepeildata een waarde van € 40.000. Indien de chalets en stacaravans wel moeten worden betrokken in de vaststelling van de WOZ-waarde, staat eiser subsidiair een waarde van € 98.000 voor. Daartoe voert eiser – samengevat – aan dat de door verweerder gehanteerde waarderingsmethode niet juist is, dat de door verweerder gehanteerde referentieobjecten niet vergelijkbaar zijn en dat de WOZ-waarde moet worden verminderd met de waarde van de stacaravans.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder twee taxatierapporten overgelegd, beide opgemaakt op 12 februari 2021 door de heer [naam taxateur] , registertaxateur met vakdiscipline recreatievastgoed. De opname van het object heeft plaatsgevonden op 26 februari 2020. In de taxatierapporten is de waarde van het object op waardepeildatum 1 januari 2017 bepaald op € 575.000 en op waardepeildatum 1 januari 2018 op € 577.000.
5. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
6. Volgens artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken (Uitvoeringsregeling Wet WOZ) kan de waarde in het economisch verkeer van niet-woningen (…) bepaald worden door middel van een methode van kapitalisatie van de bruto huur, een discounted cashflowmethode (DCF-methode) of een vergelijkingsmethode.
7. Niet in geschil is dat de chalets en de stacaravans onroerend zijn en dat hiervoor geen (huurafhankelijk) recht van opstal is gevestigd. Dit heeft tot gevolg dat de chalets en stacaravans door natrekking eigendom van eiser zijn geworden en dus moeten worden meegenomen bij de waardebepaling. De stelling van eiser dat de chalets en stacaravans bij de waardering desondanks buiten beschouwing moeten worden gelaten, volgt de rechtbank niet. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar overweging 13 uit haar hiervoor aangehaalde uitspraak van 5 augustus 2019.
8. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarden van het object op de waardepeildata niet op te hoge bedragen heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin niet geslaagd. Verweerder heeft de waarde van het object bepaald met behulp van de DCF-methode voor de grond en de vergelijkingsmethode voor de opstallen. Op zichzelf is hij daarbij terecht van de fictie uitgegaan dat de grond en opstallen één geheel vormen (zie onder 7.). De rechtbank kan de berekening van de waarde van de grond die is gebaseerd op de DCF-methode volgen en acht deze aannemelijk. Nu eiser de opstallen niet zelf exploiteert, is het in beginsel begrijpelijk dat verweerder voor de opstallen niet de DCF-methode maar de vergelijkingsmethode heeft toegepast. Verweerder heeft in dit kader echter alleen gebruik gemaakt van het vergelijkingsobject [adres 2] . Eiser heeft onweersproken gesteld dat dit chalet in betere staat van onderhoud verkeert en aan ruim vaarwater ligt. Op beide waardepeildata beschikten de opstallen niet (meer) over een open verbinding met vaarwater. De rechtbank ziet, gezien de in het dossier aanwezig foto van [adres 2] en de luchtfoto en plattegrond van het object, geen aanleiding die verklaring van eiser in twijfel te trekken. Gezien het feit dat verweerder voor de opstallen die niet slooprijp zijn de voor het vergelijkingsobject gerealiseerde prijs van € 672 per m² heeft gehanteerd, heeft hij kennelijk geen rekening gehouden met het verschil in onderhoud. Evenmin heeft verweerder inzichtelijk gemaakt of en zo ja in welke mate hij rekening heeft gehouden met het verschil in ligging ten opzichte van het open vaarwater. Daarmee heeft hij de waarden van het object op beide waardepeildata niet aannemelijk gemaakt.
9. Aangezien verweerder niet in zijn bewijslast is geslaagd, komt de vraag aan de orde of eiser de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Deze vraag dient ontkennend te worden beantwoord. Eiser is voor de berekening van de waarde van de opstallen ten onrechte uitgegaan van de bouwkosten en heeft daarop een afschrijving toegepast. Die methode is echter niet in overeenstemming met het bepaalde in van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Uitvoeringsregeling Wet WOZ.
10. Nu geen van beide partijen erin is geslaagd het van haar gevergde bewijs te leveren, bepaalt de rechtbank de waarde van het object op de waardepeildata schattenderwijs. Tussen partijen is niet in geschil dat de opstallen er niet goed aan toe zijn en dat één chalet slooprijp is. De rechtbank stelt de waarde van de opstallen voor beide jaren daarom schattenderwijs vast op een totaal van € 265.000, uitgaande van het vergelijkingsobject [adres 2] , maar rekening houdend met een veel slechtere staat van onderhoud en mindere ligging. De door verweerder vastgestelde grondwaarden acht de rechtbank, gezien de toelichting in de taxatierapporten, aannemelijk. De rechtbank bepaalt de waarden van het object op de waardepeildata daarom in goede justitie op € 468.000 (2018) en € 469.000 (2019).
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waarden van het object op beide waardepeildata, evenals de daarop gebaseerde aanslagen, te hoog vastgesteld. De beroepen dienen daarom gegrond te worden verklaard.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten waarbij de zaken worden aangemerkt als samenhangend. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.620 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1).”
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen