ECLI:NL:HR:2020:825
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J. Koopman
- E.N. Punt
- P.M.F. van Loon
- L.F. van Kalmthout
- E.F. Faase
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek in een vennootschap onder firma
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) voor een vennootschap onder firma (vof). De belanghebbende, die samen met zijn broer een vof drijft, had in 2016 voor € 119.385 geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen en maakte aanspraak op de KIA. Het Gerechtshof Den Haag had geoordeeld dat de KIA voor de vof € 14.505 bedroeg, welke helft aan de belanghebbende toekwam. De belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelde dat de KIA voor belastingplichtigen die deel uitmaken van een samenwerkingsverband, zoals een vof, moet worden berekend op basis van de totale investeringen van het samenwerkingsverband. De Hoge Raad bevestigde dat elke vennoot in een vof wordt geacht een eigen onderneming te drijven en dat de KIA per individuele vennoot wordt vastgesteld. De Hoge Raad concludeerde dat de door het Hof gevolgde methode van berekenen van de KIA, hoewel niet strikt juist, geen andere uitkomst gaf in dit specifieke geval. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, wat betekent dat de uitspraak van het Hof in stand bleef.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de KIA in samenwerkingsverbanden en verduidelijkt hoe investeringen in een vof moeten worden behandeld voor belastingdoeleinden. De Hoge Raad benadrukte dat de KIA moet worden berekend alsof de onderneming van de vof voor rekening van één belastingplichtige wordt gedreven, wat de berekening van de KIA voor elke vennoot beïnvloedt.