Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 18 mei 2021
[X] te [Z] , belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
Procesverloop
Feiten
Oordeel van de Rechtbank
Vooraf
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de berekening van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) in de inkomstenbelasting voor het jaar 2017 aan de orde is. Belanghebbende, die samen met anderen een maatschap drijft, heeft een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij de KIA door de Inspecteur is vastgesteld op een lager bedrag dan door belanghebbende geclaimd. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende heeft in 2017 investeringen gedaan in bedrijfsmiddelen en buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen. De Inspecteur heeft de KIA berekend op basis van de investeringen van de maatschap en de buitenvennootschappelijke investeringen, maar belanghebbende stelt dat de KIA hoger moet zijn, gebaseerd op een uitspraak van de Hoge Raad. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat de KIA correct is vastgesteld door de Inspecteur, en dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld.
Het Hof heeft ook geoordeeld over de kostenvergoeding in de bezwaarfase, waarbij het heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid. De uitspraak van de Rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard.