Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 18 mei 2021
[X] te [Z] , belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
Procesverloop
Feiten
Oordeel van de Rechtbank
Vooraf
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 13 oktober 2020, waarin de Rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. Belanghebbende, die samen met anderen een maatschap drijft, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.450, maar na bezwaar was dit bedrag verlaagd naar € 43.913. Belanghebbende stelde dat zij recht had op een hogere kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) van € 15.734, in plaats van de door de Inspecteur toegewezen KIA van € 11.864. De Rechtbank oordeelde dat de KIA correct was berekend en dat er geen recht op kostenvergoeding in bezwaar was, omdat er geen sprake was van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid. In hoger beroep bevestigde het Gerechtshof Den Haag deze uitspraak, waarbij het Hof oordeelde dat de berekening van de KIA volgens de wet correct was en dat de investeringen van de maatschap en de buitenvennootschappelijke investeringen op de juiste wijze waren samengevoegd. Het Hof concludeerde dat de aanslag niet te hoog was vastgesteld en dat er geen recht op een kostenvergoeding bestond.