ECLI:NL:HR:2020:1778
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J. Koopman
- J.A.C.A. Overgaauw
- J. Wortel
- A.F.M.Q. Beukers-van Dooren
- P.A.G.M. Cools
- Rechtspraak.nl
Navordering belastingrente na overlijden partner en vermindering IB/PVV
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de erfgenamen van [X] tegen de Staatssecretaris van Financiën. De Hoge Raad behandelt de vraag of de navordering van belastingrente na het overlijden van de partner terecht is. De erfgenamen, waaronder de echtgenoot van de overleden [X], hebben in 2014 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) van de erflaatster voor het jaar 2013. Na het overlijden van [X] op 23 juli 2013, werd er een aanslag vastgesteld op basis van het verzamelinkomen van de erflaatster. De echtgenoot had een aanslag IB/PVV van € 715 voldaan, maar deze werd later op verzoek herzien naar nihil, waarna het bedrag werd terugbetaald.
Vervolgens werd er op 21 april 2018 een navorderingsaanslag opgelegd aan de erfgenamen, waarbij de eerder ontvangen algemene heffingskorting werd nagevorderd. Het Hof oordeelde dat de beschikking inzake belastingrente terecht was vastgesteld, en dat er geen mogelijkheid was voor vereenzelviging van de erfgenamen en de echtgenoot, omdat de Wet IB 2001 uitgaat van geïndividualiseerde belastingheffing. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en stelt dat de wettelijke bepalingen inzake belastingrente niet toestaan om bij de berekening van verschuldigde belastingrente rekening te houden met een recht op vermindering uit hoofde van een andere belastingaanslag.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman en vier andere raadsheren, en openbaar uitgesproken op 13 november 2020.