Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Ontvanger als verweerder:
“
Vergoeding van invorderingsrente
16. De door de ontvanger te vergoeden invorderingsrente bij de vermindering van een belastingaanslag is geregeld in artikel 28b Iw. De ontvanger vergoedt alleen invorderingsrente over een terugbetaling die het gevolg is van een herziening of vermindering van een reeds betaalde belastingaanslag indien de belastingschuldige een verzoek om uitstel van betaling heeft gedaan ten aanzien van het door hem bestreden bedrag en dit verzoek is afgewezen.
17. In het arrest Irimie heeft het HvJ onder meer overwogen:
“20 Volgens vaste rechtspraak is het recht op terugbetaling van belastingen die door een lidstaat in strijd met het recht van de Unie zijn geïnd, het gevolg en het complement van de rechten die de justitiabelen ontlenen aan de bepalingen van Unierecht die dergelijke belastingen verbieden. De lidstaat is dus in beginsel verplicht, in strijd met het recht van de Unie geïnde belastingen terug te betalen (…).
21 Bovendien moet in herinnering worden geroepen dat wanneer een lidstaat heffingen heeft toegepast in strijd met het recht van de Unie, de justitiabelen niet alleen recht hebben op terugbetaling van de ten onrechte geïnde belasting, maar ook van de aan die staat betaalde of door hem ingehouden bedragen die rechtstreeks met die belasting verband houden. Dit omvat mede de verliezen die het gevolg zijn van het feit dat geldsommen wegens de voortijdige verschuldigdheid van de belasting niet beschikbaar zijn (…).
22 Hieruit volgt dat het beginsel dat de lidstaten verplicht zijn om in strijd met het Unierecht geheven belastingen met rente terug te betalen, uit het Unierecht zelf voortvloeit (…)”
18. Naar aanleiding van het arrest Irimie is artikel 28c Iw ingevoerd. Op grond van het eerste lid van dit artikel wordt op verzoek invorderingsrente vergoed aan de belastingschuldige die recht heeft op een terug te geven bedrag aan belasting voor zover de heffing van de betreffende belasting strijdig was met het Unierecht. In de parlementaire geschiedenis staat onder meer het volgende:
“De huidige fiscale renteregelingen voorzien op dit moment niet in een passende rentevergoeding conform de voornoemde uitspraak van het HvJ EU [Het Irimie arrest,
de rechtbank]. Om die reden wordt de regeling invorderingsrente uitgebreid voor de gevallen waarin de belastingschuldige een recht krijgt op een terug te geven bedrag aan belasting vanwege het feit dat in de betreffende situatie heffing (en inning) van die belasting strijdig is met het Unierecht. Conform bovengenoemde uitspraak wordt een passende rentevergoeding geboden door in die situaties invorderingsrente te vergoeden (…).
Voorwaarde is wel dat de teruggaaf verband houdt met de omstandigheid dat die belasting eerder in strijd met het Unierecht is geheven (en betaald, voldaan of afgedragen). De aanleiding voor het vaststellen van zo’n teruggaafbeschikking door de inspecteur kan zijn gelegen in een onherroepelijke gerechtelijke uitspraak ter zake van de geheven belasting in kwestie maar kan ook gelegen zijn in een andere uitspraak, dezelfde rechtsvraag betreffend, waaruit volgt dat de belasting in strijd met het Unierecht is geheven.”7
7 Kamerstukken II 2014/15, 34 002, nr. 3, p. 36 en 77 (Belastingplan 2015).
19. Vaststaat dat eiseres geen verzoek om uitstel van betaling heeft gedaan voor de naheffingsaanslagen. Dit betekent dat eiseres op grond van de wettelijke regeling alleen recht heeft op vergoeding van invorderingsrente indien de belasting is teruggegeven omdat die belastingheffing in strijd is met het Unierecht.
20. Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 28c Iw volgt dat de strijdigheid met het Unierecht kan volgen uit een onherroepelijke gerechtelijke uitspraak. Een dergelijke uitspraak ontbreekt. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat het niet mogelijk was om een gerechtelijke uitspraak over de verenigbaarheid van de naheffingsaanslagen met het Unierecht te krijgen, omdat de naheffingsaanslagen reeds bij uitspraak op bezwaar zijn vernietigd waardoor eiseres in een procedure niet-ontvankelijk zou zijn verklaard. Wat daar ook van zij, dat brengt niet mee dat de rechtbank in het kader van onderhavige procedure de naheffingsaanslagen alsnog integraal kan toetsen. Dit betekent dat de rechtbank slechts marginaal kan toetsen of sprake is van naheffingsaanslagen die strijdig zijn met het Unierecht. Het is aan eiseres om dit aannemelijk te maken.
21. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat reeds uit het feit dat de naheffingsaanslagen zijn vernietigd volgt dat deze strijdig zijn met het Unierecht. De rechtbank volgt eiseres daarin niet. Een aanslag kan ook vernietigd worden op andere gronden dan strijdigheid met het Unierecht. Uit de stukken van het geding blijkt ook niet dat de naheffingsaanslagen zijn vernietigd omdat deze in strijd zouden zijn met het Unierecht. Weliswaar heeft de inspecteur zich in de concept uitspraak op bezwaar van 10 maart 2017 op het standpunt gesteld dat de koepelvrijstelling wel van toepassing is, maar dit standpunt heeft hij vervolgens verlaten. Dat de staatssecretaris van Financiën op grond van overleg van het btw-comité na het opleggen van de naheffingsaanslagen enige tijd een ruimere toepassing van de koepelvrijstelling heeft voorgestaan, maakt ook niet dat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen sprake was van strijd met het Unierecht.
22. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar stelling dat uit het arrest Commissie/Luxemburg volgt dat de naheffingsaanslagen zijn opgelegd in strijd met het Unierecht. Het HvJ heeft in dat arrest voor recht verklaard dat de Luxemburgse regeling, die vergelijkbaar is met de ruimere toepassing van de koepelvrijstelling die de staatssecretaris in zijn brief van 15 februari 2016 beschrijft, strijdig is met artikel 132, eerste lid, onderdeel f van de Btw-richtlijn. Daaruit volgt veeleer dat het standpunt van de staatssecretaris van 15 februari 2016 en de daarop kennelijk gebaseerde concept uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 10 maart 2017 strijdig zijn met het Unierecht. Verder laat het arrest Commissie/Luxemburg ook ruimte voor het standpunt van de inspecteur ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen dat als de dienst van het samenwerkingsverband door een lid van het samenwerkingsverband ook wordt gebruikt voor zijn btw-belaste handelingen, de koepelvrijstelling niet kan worden toegepast. Dat de diensten van eiseres tevens werden aangewend voor de belaste handelingen van de gemeenten is niet in geschil. Eiseres heeft dit ook expliciet erkend in haar reactie op het verweerschrift. Met het beroep op het arrest Commissie/Luxemburg heeft eiseres dus niet aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslagen strijdig zijn met het Unierecht.
23. Eiseres stelt verder dat de belasting in strijd met het Unierecht is nageheven omdat de inspecteur het unierechtelijk verdedigingsbeginsel heeft geschonden door haar, ondanks haar verzoek daartoe, niet te horen alvorens de naheffingsaanslagen op te leggen. Schending van het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel maakt echter niet dat de belastingheffing waarbij die schending heeft plaatsgevonden op zichzelf strijdig is met het Unierecht. Het arrest Irimie betreft uitsluitend de terugbetaling van een belasting die materieel strijdig is met het Unierecht. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt niet dat artikel 28c Iw ook van toepassing is indien belasting wordt teruggegeven wegens schending van een formeel rechtsbeginsel of formeelrechtelijke bepaling. Zo al sprake is van schending van het verdedigingsbeginsel, brengt dat dus niet mee dat over de teruggaven invorderingsrente moet worden vergoed.
24. Nu eiseres geen andere gronden heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar standpunt dat sprake is van belastingheffing in strijd is met het Unierecht, heeft zij geen recht op vergoeding van invorderingsrente op grond van artikel 28c Iw.
Beginsel van fiscale neutraliteit
25. Eiseres stelt onder verwijzing naar artikel 183 van de Btw-richtlijn dat het beginsel van fiscale neutraliteit is geschonden omdat de inspecteur niet binnen een redelijke termijn teruggaaf heeft verleend en door het ontbreken van rentevergoeding de belastingplichtige het financiële risico draagt van een onjuiste vaststelling van een naheffingsaanslag door de inspecteur. Artikel 183 van de Btw-richtlijn ziet op de situatie dat een ondernemer in een bepaald belastingtijdvak recht heeft op teruggaaf van omzetbelasting omdat in het desbetreffende tijdvak aan hem meer btw in rekening is gebracht dan hij verschuldigd is. Dat is echter een wezenlijk andere situatie dan hier aan de orde is waarin naar aanleiding van een bezwaarschrift teruggaaf van omzetbelasting wordt verleend. De rechtbank stelt verder vast dat de eiseres uitstel van betaling had kunnen vragen zodat haar stelling dat zij het financieel risico draagt van eventuele onjuist beslissingen van de inspecteur in zijn algemeenheid onjuist is. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om geen invorderingsrente te vergoeden aan een belastingplichtige die niet om uitstel van betaling heeft verzocht. Op grond van het Irimie arrest is een uitzondering gemaakt in geval van belastingheffing in strijd met Unierecht, maar de rechtbank heeft hiervoor reeds geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat daar nu sprake van is dus dit kan eiseres niet baten.
26. De conclusie van Advocaat-Generaal Kokott van 21 januari 2021 leidt niet tot een ander oordeel nu het HvJ nog geen arrest heeft gewezen in die zaak.
Doeltreffendheidsbeginsel
27. Bij het beroep op het doeltreffendheidsbeginsel gaat eiseres er vanuit dat uit het standpunt van de staatssecretaris van 15 februari 2016 volgt dat op grond van de Btw-richtlijn de koepelvrijstelling van toepassing is en dat zij daarom een uit het Unierecht voortvloeiend recht op teruggaaf van de nageheven belasting heeft. Door te wachten met de vernietiging van de naheffingsaanslagen totdat de gevolgen voor de deelnemende gemeenten in kaart waren gebracht, heeft de inspecteur volgens eiseres de uitoefening van dat uit het Unierecht voortvloeiende recht in praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk gemaakt. Zoals hiervoor is overwogen volgt uit het arrest Commissie/Luxemburg echter dat het standpunt van de staatssecretaris onjuist was en zijn de teruggaven ook niet verleend omdat de koepelvrijstelling van toepassing zou zijn. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een rechtstreeks uit het Unierecht voortvloeiend recht op teruggaaf. Het beroep op het doeltreffendheidsbeginsel treft daarom geen doel.
28. Volgens eiseres is het eigendomsrecht van artikel 17 van het Handvest geschonden omdat het tijdelijk verlies van eigendom doordat zij de naheffingsaanslagen heeft betaald niet op een billijke wijze wordt vergoed. De rechtbank stelt vast dat eiseres er voor had kunnen kiezen om uitstel van betaling te vragen. Nu zij dat niet heeft gedaan, kan niet gesteld worden dat het aan verweerder te wijten is dat eiseres tot de uitspraken op bezwaar van de inspecteur en de daaruit volgende terugbetaling niet kon beschikken over de betreffende geldbedragen. Van schending van het eigendomsrecht als bedoeld in artikel 17 van het Handvest is onder die omstandigheden geen sprake. Dat, indien uitstel van betaling wordt gevraagd, bij verlies van de procedure eiseres invorderingsrente verschuldigd zou worden, maakt niet dat, zoals eiseres stelt, zij geen vrije keus had tussen het vragen van uitstel van betaling en het betalen van de naheffingsaanslagen.
Fair play beginsel en strijd met redelijke wetstoepassing
29. Eiseres stelt dat het fair play beginsel is geschonden omdat zij samen met de gemeenten als één belanghebbende beschouwd moet worden en zij gezamenlijk door de bezwaarprocedure in een slechtere positie zijn gekomen dan hun positie zou zijn geweest indien geen bezwaar was gemaakt. Ook betoogt eiseres dat het in strijd met de redelijke wetstoepassing is dat aan eiseres geen rente wordt vergoed terwijl de gemeenten wel (belasting)rente moeten betalen.
30. Dit betoog kan niet slagen omdat de aanslagen niet zijn vastgesteld terzake van dezelfde belastingplicht.8 Afgezien daarvan had, zoals hiervoor reeds is overwogen, het financiële nadeel voorkomen kunnen worden indien eiseres uitstel van betaling had aangevraagd. De betogen van eiseres treffen dus geen doel.
8 vgl. HR 13 november 2020, 20/01266, ECLI:NL:HR:2020:1778 (https://www.navigator.nl/document/idb507772cb70d4e01b127d474998f2491?anchor=id-f0d2d0b0-4116-440c-9ffb-efe2bb2a0e81), rov. 2.3.2. 31. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
32. Het verzoek om rentevergoeding over de vertraagde uitbetaling van de invorderingsrente behoeft daarom geen nadere bespreking.”