In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 7 april 2020 een beroep ongegrond verklaarde tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016. De navorderingsaanslag, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst, was gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.603, met een belastingrente van € 576. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beschikking heffingsrente, maar dit werd door de rechtbank afgewezen. In hoger beroep stelt belanghebbende dat de Inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld en dat het in rekening brengen van belastingrente in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, aangezien het nagevorderde bedrag in verband staat met een teruggave aan zijn echtgenote. De Inspecteur betwist deze stellingen en stelt dat de belastingrente terecht is berekend volgens de wettelijke bepalingen. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur de belastingrente terecht heeft opgelegd, maar dat het beleid van de Inspecteur, dat op 8 december 2017 is ingetrokken, niet meer van toepassing is. Het Hof vermindert de in rekening gebrachte belastingrente tot € 441 en verklaart het hoger beroep gegrond.