In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van een overleden belastingplichtige tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013 bevestigd, waarbij belastingrente in rekening was gebracht. De belanghebbenden, de echtgenoot en de zoon van de erflaatster, stelden dat de overleden belastingplichtige fiscaalrechtelijk niet kon worden vereenzelvigd met de echtgenoot, en dat er geen belastingrente in rekening had mogen worden gebracht. Het Hof oordeelde dat de wetgeving uitgaat van geïndividualiseerde belastingheffing, en dat er geen wettelijke basis is voor vereenzelviging na overlijden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de belastingrente terecht was opgelegd. De belanghebbenden hebben geen recht op teruggaaf van de belastingrente, omdat de wetgeving dit niet toestaat. De uitspraak werd gedaan door de eerste meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2020.