ECLI:NL:HR:2020:1546

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
19/01289
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over subjectieve cumulatie en de werking van verzet in procesrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door ACT Commodities B.V. tegen Youngray Co. Ltd. en andere partijen. De zaak betreft de vraag of het verzet dat door Youngray is ingesteld tegen een verstekvonnis ook doorwerkt in de verhouding tussen ACT en de andere gedaagden, WG en Rabobank. De Hoge Raad oordeelt dat er sprake is van subjectieve cumulatie, wat betekent dat de rechtsverhoudingen tussen ACT en de gedaagden niet identiek zijn. Dit houdt in dat Youngray verzet kon instellen zonder de andere gedaagden te betrekken. De voorzieningenrechter had ten onrechte geoordeeld dat de vernietiging van het verstekvonnis ook de toewijzing van de vorderingen tegen WG en Rabobank moest raken. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag voor zover gewezen tussen ACT en WG en Rabobank, en veroordeelt deze partijen in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de zelfstandigheid van de rechtsverhoudingen in gevallen van subjectieve cumulatie en de regels van openbare orde die van toepassing zijn op rechtsmiddelen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/01289
Datum2 oktober 2020
ARREST
In de zaak van
ACT COMMODITIES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
hierna: ACT,
advocaat: B.T.M. van der Wiel,
tegen
1. YOUNGRAY CO. LTD., een rechtspersoon naar Taiwanees recht,
gevestigd te Koashiung City, Taiwan,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Youngray,
advocaat: C.S.G. Janssens,
2. WEI GUAN ENVIRONMENTAL PROTECTION CO. LTD., een rechtspersoon naar Taiwanees recht,
gevestigd te Hokou Township, Hsinchu County, Taiwan,
3. COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTERS in cassatie,
hierna: WG en Rabobank,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaken C/10/523773 / KG ZA 17-319 en C/10/527441 / KG ZA 17-538 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2017 en 6 juli 2017;
het arrest in de zaak 200.224.715/01 van het gerechtshof Den Haag van 15 januari 2019.
ACT heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Youngray heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
Tegen WG en Rabobank is verstek verleend.
De zaak is voor ACT en Youngray toegelicht door hun advocaten, voor ACT mede door E.J. Teijgeler.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van ACT heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) WG heeft aan ACT een lading ‘used cooking oil’ verkocht. ACT heeft daarvoor een aanbetaling gedaan en partijen zijn overeengekomen dat ACT het resterende bedrag voldoet door een documentair accreditief. In de via Rabobank uitgegeven ‘letters of credit’ is Youngray als begunstigde vermeld.
(ii) ACT heeft de lading doorverkocht aan een derde, op wiens naam de cognossementen zijn gesteld. De cognossementen en andere op de lading betrekking hebbende documenten (hierna: de documenten) zijn door Youngray geleverd aan Rabobank.
(iii) Onder meer omdat WG bij eerdere koopovereenkomsten met ACT geringere volumes had geleverd dan was overeengekomen, terwijl ACT de volledige koopprijs had betaald, had ACT nog een vordering op WG. Na overleg hierover tussen WG en ACT, heeft WG een ‘letter of guarantee’ opgesteld met daarin de volgende verklaring:
“On the purpose of clearing the outstanding payment, We, Wei Guan Environmental Protection Co., Ltd, on behalf of Youngary Co., Ltd., hereby confirm that we agree to deduct the full amount of invoices of L/C LM133318NRW & LM133465NRW & LM133580NRW, i.e. USD 1.028.806,30.
We shall guarantee that our banks (Taiwan Cooperative Bank and Chang Hwa Bank) will send official SWIFT message to RABO Bank, stating above mentioned 3 L/C shall be settled “free of payment”.
We shall pay ACT via bank transfer for the remaining amount of outstanding payment, i.e. USD 7,423.02”.
(iv) Rabobank heeft een van de adviserende banken van Youngray verzocht om een bevestiging dat de documenten ‘free of payment’ kunnen worden geleverd aan ACT. Diezelfde dag heeft deze bank aan Rabobank laten weten dat Youngray niet akkoord gaat met ‘free of payment’, met het verzoek “pls hold the docs until to receive further instructions from us”. Youngray zelf heeft ACT bericht dat zij zich niet gebonden acht aan de door WG afgegeven ‘letter of guarantee’.
(v) De voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland heeft ACT verlof verleend voor het leggen van conservatoir derdenbeslag onder Rabobank en conservatoir vreemdelingenbeslag op de documenten. ACT heeft deze beslagen doen leggen.
2.2
ACT heeft Youngray, WG en Rabobank in kort geding gedagvaard en, kort gezegd, afgifte van de beslagen documenten gevorderd. De voorzieningenrechter heeft ten aanzien van Youngray, WG en Rabobank verstek verleend en de vorderingen van ACT toegewezen. ACT heeft dit vonnis (hierna: het verstekvonnis) ten uitvoer gelegd.
2.3
Youngray is tegen het verstekvonnis in verzet gekomen en heeft ACT opgeroepen te verschijnen in de verzetprocedure. De voorzieningenrechter heeft het verzet van Youngray gegrond verklaard, het verstekvonnis vernietigd, en de vorderingen van ACT alsnog afgewezen. [1] Dit vonnis (hierna: het verzetvonnis) is op naam gesteld van ACT (als eiseres, gedaagde in het verzet), Youngray (als gedaagde, eiseres in het verzet) en WG en Rabobank (beide als gedaagde). De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vernietiging van het verstekvonnis ook de toewijzing van de vorderingen voor zover gericht tegen WG en Rabobank moet raken (rov. 4.9).
2.4
ACT heeft tegen het verzetvonnis hoger beroep ingesteld. Het hof heeft het verzetvonnis bekrachtigd. [2] Het hof heeft onder meer het volgende overwogen:
“2.6. In dit geding is geen sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, maar van subjectieve cumulatie. De rechtsverhoudingen tussen ACT enerzijds en respectievelijk Youngray, WG en Rabobank anderzijds zijn immers niet identiek. Youngray, WG en Rabobank staan ieder in een afzonderlijke relatie tot ACT en zij hebben ieder ook andere verweermiddelen, die niet doorwerken in de relatie die ieder heeft met ACT. Dat het voor ACT zinvol was alle drie de partijen te dagvaarden in eerste aanleg, leidt er niet toe dat er om die reden een ondeelbare rechtsverhouding ontstaat. Dit betekent dat Youngray verzet kon instellen zonder daarin de andere twee partijen te betrekken.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
De onderdelen 1.1-1.4 van het middel klagen dat het hof ten onrechte heeft nagelaten het verzetvonnis jegens WG en Rabobank te vernietigen. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat, hoewel WG en Rabobank niet in verzet zijn gegaan tegen het verstekvonnis, het verzetvonnis toch mede op hen betrekking heeft en dat de vernietiging van het verstekvonnis ook de toewijzing van de vordering voor zover gericht tegen WG en Rabobank moet raken. Het hof had ambtshalve moeten toepassen de regel van openbare orde dat verzet bij deelbare rechtsverhoudingen alleen geldt voor een partij die verzet heeft ingesteld. Het had het verzetvonnis moeten vernietigen voor zover gewezen tegen WG en Rabobank, aldus de onderdelen.
Deze onderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.2
Het gesloten stelsel van in de wet geregelde rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke uitspraak – afgezien van het zeldzame geval van het geheel ontbreken van rechtskracht – niet anders dan door het aanwenden van een rechtsmiddel kan worden aangetast. [3] Of en voor wie een rechtsmiddel openstaat en ten opzichte van welke partijen een rechtsmiddel en de daarop gedane uitspraak werking kunnen hebben, staat niet ter vrije bepaling van partijen. De daarvoor geldende regels zijn van openbare orde. Zij moeten daarom door de rechter zonodig ambtshalve worden toegepast. [4]
3.3
In cassatie is, terecht, niet bestreden het oordeel van het hof (in rov. 2.6) dat in dit geding sprake is van subjectieve cumulatie, zonder dat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Dit betekent dat de vorderingen tegen Youngray, WG en Rabobank weliswaar gezamenlijk worden behandeld, maar dat de zaken tegen ieder van deze gedaagden hun processuele zelfstandigheid behouden. [5] Het verstekvonnis, waarbij de vorderingen van ACT tegen Youngray, WG en Rabobank zijn toegewezen, bevat dan ook naar de inhoud daarvan zelfstandige uitspraken ten aanzien van ieder van de gedaagden.
3.4
Uit hetgeen hiervoor in 3.2 en 3.3 is overwogen, volgt dat, zolang niet naar aanleiding van een in ieder van de te onderscheiden zaken door hetzij de eiser hetzij de desbetreffende gedaagde ingesteld rechtsmiddel het verstekvonnis is vernietigd, het verstekvonnis in zoverre zijn kracht behoudt. [6] De regel dat een door een gedaagde ingesteld rechtsmiddel in beginsel niet doorwerkt in de verhouding tot zijn medegedaagden, [7] geldt voor verzet niet anders dan voor de andere gewone rechtsmiddelen. Door het verzet wordt de met het verstekvonnis geëindigde instantie heropend en voortgezet, [8] maar, gelet op de processuele zelfstandigheid van ieder van de zaken en het rechtsmiddelkarakter van het verzet, uitsluitend tussen de oorspronkelijk eiser (de geopposeerde) en de gedaagde die het verzet instelt (de opposant).
Dat ACT bij één dagvaarding zelfstandige vorderingen tegen Youngray, WG en Rabobank heeft ingesteld, en dat daarop in één vonnis is beslist, heeft dus niet tot gevolg dat WG en Rabobank partij zijn in de procedure tussen ACT en Youngray die met het door Youngray ingestelde verzet is voortgezet. Het door Youngray ingestelde verzet en de uitspraak daarop werken daarom niet door in de verhouding tussen ACT enerzijds en WG en Rabobank anderzijds.
De voorzieningenrechter heeft het verstekvonnis vernietigd en geoordeeld dat de vernietiging ook de toewijzing van de vorderingen voor zover gericht tegen WG en Rabobank moet raken. Daarmee heeft de voorzieningenrechter het voorgaande miskend, en beslist in strijd met een regel van openbare orde.
3.5
ACT heeft de appeldagvaarding uitgebracht tegen Youngray, WG en Rabobank, daarin aangezegd dat zij hoger beroep instelt tegen het verzetvonnis “gewezen tussen ACT als oorspronkelijk eiseres (gedaagde in het verzet) en Youngray als eiseres in het verzet en WG en Rabobank als (niet in het verzet betrokken) gedaagden”, en in het petitum gevorderd dat het hof dit vonnis zal vernietigen. In haar memorie van grieven heeft ACT onder meer geconcludeerd dat, overeenkomstig het petitum van de appeldagvaarding, het verzetvonnis zal worden vernietigd. Daarmee strekte het hoger beroep zich ook uit tot het verzetvonnis voor zover gewezen tegen WG en Rabobank en diende het hof, zo nodig ambtshalve, te onderzoeken of het verzetvonnis in strijd is met een regel van openbare orde, ook voor zover het is gewezen tegen WG en Rabobank. [9]
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2-3.4 is overwogen, had het hof het verzetvonnis voor zover gewezen tegen WG en Rabobank moeten vernietigen. In het midden kan dus blijven of in de door ACT geformuleerde grieven een voldoende kenbaar, daarop gericht bezwaar besloten ligt. Aangezien het hof dit heeft nagelaten en het verzetvonnis ook ten aanzien van WG en Rabobank heeft bekrachtigd, slagen de hiervoor in 3.1 genoemde klachten.
De overige klachten van onderdeel 1 behoeven geen behandeling.
3.6
De klachten van onderdeel 2 kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.7
Het slagen van de onderdelen 1.1-1.4 brengt mee dat het verzetvonnis van de voorzieningenrechter en het arrest van het hof moeten worden vernietigd, maar uitsluitend voor zover gewezen tussen ACT en WG en Rabobank. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. De kosten van ACT in het hoger beroep tegen Rabobank en WG begroot de Hoge Raad op nihil.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 januari 2019 voor zover gewezen tussen ACT als appellante en WG en Rabobank als geïntimeerden;
- veroordeelt Rabobank en WG in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van ACT begroot op nihil;
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 juli 2017 voor zover gewezen tussen ACT enerzijds en WG en Rabobank anderzijds;
- veroordeelt Youngray, WG en Rabobank in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ACT begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Youngray, WG en Rabobank deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
2 oktober 2020.

Voetnoten

1.Rechtbank Rotterdam 6 juli 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:5248.
2.Gerechtshof Den Haag 15 januari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:74.
3.O.a. HR 24 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AM2625, rov. 3.2.3.
4.Vgl. HR 8 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7032, rov. 3.3, HR 20 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6207, rov. 4.4 en HR 24 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2077, rov. 3.
5.HR 20 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7414, rov. 3.6 en HR 21 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF1032, rov. 4.4.
6.Vgl. HR 21 april 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1710, rov. 3.4.
7.Vgl. HR 29 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1356, rov. 4.1-4.2..
8.HR 21 april 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1710, rov. 3.4.
9.Vgl. o.a. HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691, rov. 3.6.3 en HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:340, rov. 3.4.2.