ECLI:NL:HR:2009:BG7414

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02112 en 08/02384
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde onteigening en tussenkomst van opvolgend eigenaar in onteigeningsprocedure

In deze zaak gaat het om een procedure tot vervroegde onteigening van percelen in de gemeente Lansingerland. De Gemeente Lansingerland heeft op 17 augustus 2007 [eiser 1] en [eiser 2], alsook de Staat der Nederlanden, gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam. De dagvaarding was gericht op de vervroegde onteigening van percelen die kadastraal bekend zijn als gemeente Bergschenhoek, sectie [A] nr. [001], nr. [002] en nr. [003]. Op 22 augustus 2007 is deze dagvaarding aan [eiser 1] en [eiser 2] overbetekend, waarbij hen werd medegedeeld dat zij als opvolgend eigenaren gerechtigd waren om tussen te komen in het geding tussen de Gemeente en de Staat.

De rechtbank heeft op 16 april 2008 de verzoeken van [eiser 1] en [eiser 2] tot tussenkomst afgewezen. Tegen dit vonnis hebben beide eisers afzonderlijk cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan en de verzoeken van [eiser 1] en [eiser 2] tot tussenkomst in de onteigeningsprocedure toegewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat [eiser 1] en [eiser 2] als partij in de hoofdzaak waren gedagvaard. De Hoge Raad benadrukte dat de eisers belang hadden bij hun verzoek tot tussenkomst, aangezien zij inmiddels weer eigenaar waren van de betrokken percelen.

De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de rechtbank en liet [eiser 1] en [eiser 2] toe als tussenkomende partijen. De kosten van het geding in cassatie werden gereserveerd, omdat de Gemeente het bestreden oordeel van de rechtbank niet had uitgelokt of verdedigd. De kosten werden begroot aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] en de Gemeente.

Uitspraak

20 februari 2009
Eerste Kamer
08/02112 en 08/02384
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaken van:
1. [Eiser 1], en
2. [Eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats]
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. C.M.E. Verhaegh,
t e g e n
De GEMEENTE LANSINGERLAND,
zetelende te Berkel en Rodenrijs,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser 2] en [eiser 1] en de Gemeente.
1. Het geding in feitelijke instantie
De Gemeente heeft bij exploten van 17 augustus 2007 [eiser 2], [eiser 1] en de Staat gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam tot vervroegde onteigening van de percelen kadastraal bekend gemeente Bergschenhoek, sectie [A] nr. [001], nr. [002] en nr. [003].
Bij dagvaardingsexploten van 22 augustus 2007 is het eerder genoemde dagvaardingsexploot van 17 augustus 2007 jegens de Staat der Nederlanden door de Gemeente overbetekend aan [eiser 2] en [eiser 1] onder aanzegging dat zij in hun hoedanigheid van opvolgend eigenaar gerechtigd zijn tussen te komen in het geding tussen de gemeente en de Staat.
[Eiser 2] en [eiser 1] hebben ieder afzonderlijk geconcludeerd tot interventie in de onteigeningsprocedure tussen enerzijds de Gemeente en anderzijds de Staat der Nederlanden.
Bij vonnis in het incident van 16 april 2008 heeft de rechtbank de verzoeken van [eiser 2] en [eiser 1] tot tussenkomst afgewezen.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
[Eiser 2] en [eiser 1] hebben tegen het vonnis van de rechtbank van 16 april 2008 ieder afzonderlijk beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaardingen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Gemeente heeft in beide zaken geconcludeerd tot referte.
De zaak is voor [eiser 2] en [eiser 1] toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P.J. Wattel strekt tot vernietiging van het vonnis in het incident en tot inwilliging van het verzoek van [eiser 2] en [eiser 1] tot tussenkomst in de onteigeningsprocedure voor zover ziende op de perceelsgedeelten die ten tijde van het slaan van de onteigenings-KB nog eigendom van de Staat waren.
De advocaat van [eiser 2] en [eiser 1] heeft bij brief van 22 december 2008 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel in de zaken 08/02112 en 08/02384
3.1 De Hoge Raad zal de zaken gevoegd behandelen.
3.2 Voor de feiten waarvan in cassatie kan worden uitgegaan wordt verwezen naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.
3.3 De zaken betreffen de procedure tot onteigening van een aantal percelen in de gemeente Lansingerland. Van de door de Gemeente ter onteigening aangewezen percelen zijn [eiser 2] respectievelijk [eiser 1] thans eigenaren. Echter, ten tijde van het Koninklijk Besluit tot goedkeuring van de aanwijzing ter onteigening stond De Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) in het kadaster als eigenaar vermeld van gedeelten van die percelen omdat de Staat deze bij een vorige onteigening had verkregen ten behoeve van de aanleg van de Hoge Snelheidslijn. Op 16 maart 2007, dat is nadat het genoemde Koninklijk Besluit was tot stand gekomen maar voordat de onderhavige procedure bij de inleidende dagvaarding op de voet van art. 18 lid 1 Ow. tegen de Staat, [eiser 2] en [eiser 1] als de bij het Koninklijk Besluit aangewezen eigenaren aanhangig was gemaakt, waren die perceelsgedeelten door de Staat aan [eiser 2] respectievelijk [eiser 1] teruggeleverd omdat zij voor die aanleg niet nodig bleken te zijn.
3.4 In de onderhavige procedure hebben [eiser 2] en [eiser 1] op de voet van art. 3 lid 2 Ow. de rechtbank verzocht te mogen tussenkomen in het tegen de Staat aanhangige onteigeningsgeding op de grond, kort gezegd, dat zij inmiddels weer eigenaar waren geworden van de perceelsgedeelten waarvan de Staat in het Koninklijk Besluit als eigenaar is aangewezen.
De Gemeente heeft zich ten aanzien van die verzoeken gerefereerd omdat zij erkent dat [eiser 2] en [eiser 1] weer eigenaren van de betrokken perceelsgedeelten zijn geworden.
3.5 De rechtbank heeft deze verzoeken van [eiser 2] en [eiser 1] afgewezen en daartoe overwogen:
"2.5 De rechtbank stelt vast dat interveniënten, [eiser 1] en [eiser 2], in de hoofdzaak als partij zijn gedagvaard en dat zij om die reden geen belang hebben bij de door hen verzochte tussenkomst. De verzoeken van [eiser 1] en [eiser 2] tot tussenkomst zullen worden afgewezen."
3.6 Hierover klaagt het middel. Daaromtrent wordt het volgende overwogen. In de onderhavige procedure is sprake van subjectieve cumulatie, want de Staat, [eiser 2] en [eiser 1] zijn bij één dagvaarding gedagvaard ter zake van tegen elk van hen ingestelde, voor afzonderlijke berechting vatbare rechtsvorderingen tot onteigening. Die vorderingen zijn vanwege hun onderlinge samenhang in één procedure samengevoegd.
Deze samenvoeging ontneemt aan de desbetreffende afzonderlijke zaken niet hun zelfstandigheid (vgl. HR 21 november 2008, nr. C07/103, LJN: BF1032). Daarom is noch [eiser 2] noch [eiser 1] partij geworden in de door de Gemeente bij die dagvaarding tegen de Staat aanhangig gemaakte zaak (vgl. HR 29 april 1994, NJ 1995, 609; HR 4 mei 2007, NJ 2007, 274). Wel staat voor hen de weg van tussenkomst open om alsnog in die zaak partij te worden. Immers, ook in het geval van subjectieve cumulatie staat aan mede-eisers of medegedaagden, teneinde partij in (een van) de andere zaken te worden, de weg van voeging of tussenkomst in die andere zaak of zaken open, mits is voldaan aan de voorwaarden die daartoe door de wet worden gesteld. Hiervoor zal met name aanleiding kunnen bestaan in onteigeningszaken, nu art. 18 Ow. uitsluit dat anderen dan de in het Koninklijk Besluit, op de voet van het in art. 3 lid 1 Ow. aangenomen vermoeden, aangewezen eigenaar van de te onteigenen zaak wordt gedagvaard en art. 3 lid 2 Ow. dan ook een ruime kring van (beweerdelijk) recht- en belanghebbenden aanwijst die tussenkomst kunnen verzoeken.
Een en ander heeft de rechtbank miskend door aan te nemen dat [eiser 2] en [eiser 1] "in de hoofdzaak als partij zijn gedagvaard". De hoofdzaak waarvan hier sprake is, te weten die waarin [eiser 2] en [eiser 1] tussenkomst vorderen, is immers enkel de zaak tussen de Gemeente en de Staat, en daarin zijn [eiser 2] en [eiser 1], zoals uit het vorenstaande volgt, niet gedagvaard. Ook heeft de rechtbank miskend dat, nu [eiser 2] en [eiser 1] inmiddels de eigendom hebben herkregen van de perceelsgedeelten tot de onteigening waarvan het geding tussen de Gemeente en de Staat aanhangig is gemaakt, zij reeds daarom belang hebben om op de voet van art. 3 lid 2 Ow. door middel van tussenkomst aan dat geding als partij deel te nemen.
De op een en ander gerichte klachten van het middel slagen.
3.7 Het bestreden vonnis kan niet in stand blijven.
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door de verzoeken van [eiser 2] en [eiser 1] toe te wijzen.
Nu de Gemeente het met succes bestreden oordeel van de rechtbank niet heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 april 2008, voorzover daarin de verzoeken van [eiser 2] en [eiser 1] zijn afgewezen;
laat [eiser 2] en [eiser 1] toe als tussenkomende partijen, zoals verzocht;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze laatstgenoemde kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eiser 2] op € 469,62 aan verschotten en € 1.300,-- voor salaris, aan de zijde van [eiser 1] op € 496,62 aan verschotten en € 1.300,-- voor salaris, en aan de zijde van de Gemeente op € 374,34 aan verschotten en € 1.100,-- aan salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, W.A.M. van Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 februari 2009.