ECLI:NL:HR:1996:ZC2077

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 mei 1996
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
15.948
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Snijders
  • J. Roelvink
  • M. Mijnssen
  • A. Neleman
  • H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid in hoger beroep en cassatie in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 1996 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Zonweg Holding B.V. en de Staat der Nederlanden. Zonweg, gevestigd in Spanje, had in eerste aanleg een vordering tot betaling ingediend bij het Kantongerecht te Amsterdam, welke door de Kantonrechter op 19 mei 1992 werd toegewezen. Zonweg ging in hoger beroep tegen het vonnis van de Kantonrechter, maar de Rechtbank te Amsterdam bekrachtigde dit vonnis op 19 oktober 1994. Hierop heeft Zonweg cassatie ingesteld, terwijl de Staat incidenteel beroep heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gebogen over de vraag of het vonnis van de Kantonrechter vatbaar was voor hoger beroep, met name in het licht van artikel 38 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank ambtshalve had moeten beoordelen of Zonweg in haar hoger beroep ontvankelijk was, aangezien de vordering een bedrag van ƒ 1.226,-- betrof, wat onder de appelgrens van ƒ 2.500,-- valt. Dit betekent dat hoger beroep niet openstond voor Zonweg, en de Hoge Raad verklaarde haar dan ook niet ontvankelijk in het hoger beroep.

Daarnaast heeft de Hoge Raad het verzoek van Zonweg om een nieuwe termijn voor het instellen van beroep in cassatie afgewezen, omdat de wet geen dergelijke termijn kent en de situatie niet vergelijkbaar was met die in artikel 340 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank en verklaarde Zonweg niet ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het vonnis van de Kantonrechter, en ook in het principaal beroep. De kosten van het geding werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

24 mei 1996
Eerste Kamer
Nr. 15.948 (C 95/100)
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ZONWEG HOLDING B.V.,
gevestigd te Albufereta, Spanje,
EISERES tot cassatie, incidenteel verweerster,
advocaat: mr P. Garretsen,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën),
gevestigd te ’s-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie, incidenteel eiser,
advocaat: mr R.L.H. IJzerman.
1. Het geding in feitelijke instanties
Thans verweerder in cassatie — verder te noemen: de Staat — heeft zich met een op 7 oktober 1991 ter griffie van het Kantongerecht te Amsterdam ingekomen verzoekschrift gewend tot de Kantonrechter aldaar en verzocht tegen thans eiseres tot cassatie — verder te noemen: Zonweg — een rechterlijk bevel tot betaling uit te vaardigen tot een bedrag van ƒ 1.226,--, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Na verwijzing van de zaak naar de terechtzitting en na verweer door Zonweg heeft de Kantonrechter bij vonnis van 19 mei 1992 de vordering toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft Zonweg hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Amsterdam.
Bij vonnis van 19 oktober 1994 heeft de Rechtbank het vonnis van de Kantonrechter bekrachtigd.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft Zonweg beroep in cassatie ingesteld. De Staat heeft incidenteel beroep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende het incidenteel beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van de beroepen. Zonweg heeft subsidiair verzocht een nieuwe termijn te bepalen als in de conclusie van antwoord in het incidentele cassatieberoep aangegeven.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Vranken strekt op het incidentele cassatieberoep tot vernietiging van het vonnis van de Rechtbank en tot het alsnog niet ontvankelijk verklaren van Zonweg in haar hoger beroep, alsmede tot verwerping van het principale cassatieberoep wegens gebrek aan belang.
3. Beoordeling van het middel in het incidenteel beroep
Het middel betoogt dat de Rechtbank ambtshalve Zonweg in haar hoger beroep niet ontvankelijk had moeten verklaren, omdat de vordering van ƒ 1.226,--, waarover de Kantonrechter vonnis heeft gewezen, een beloop had van niet meer dan ƒ 2.500,--, zodat ingevolge art. 38 RO hoger beroep van dat vonnis niet openstond.
Het middel is gegrond. Anders dan Zonweg stelt, doet hieraan niet af dat de Staat in de appelprocedure niet een beroep heeft gedaan op de niet-ontvankelijkheid van Zonweg. De vraag of het in eerste aanleg gewezen vonnis vatbaar voor hoger beroep is, is van openbare orde en dient ambtshalve door de appelrechter te worden beoordeeld. Over schending van een wettelijke regel van appellabiliteit kan in cassatie worden geklaagd, ook door een partij die zich in appel niet op die regel heeft beroepen.
De Hoge Raad zal zelf recht doen en alsnog Zonweg in haar hoger beroep niet ontvankelijk verklaren. Nu het incidenteel beroep op voormelde grond slaagt, behoeft het middel in het principaal beroep bij gebrek aan belang geen behandeling meer.
Zonweg heeft voor het zich thans voordoende geval verzocht naar analogie van het bepaalde in art. 340 Rv. een nieuwe termijn van drie maanden na de uitspraak in cassatie te bepalen voor het instellen van beroep in cassatie tegen het vonnis van de Kantonrechter. De wet kent niet een zodanige termijn, terwijl dit geval te zeer verschilt van dat bedoeld in art. 340 om deze bepaling naar analogie toe te passen op het onderhavige geval. Het verzoek van Zonweg kan dus niet worden ingewilligd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in het incidenteel beroep:
vernietigt het vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 19 oktober 1994;
verklaart Zonweg niet ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het vonnis van de Kantonrechter te Amsterdam van 19 mei 1992;
veroordeelt Zonweg in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Staat begroot op ƒ 1.150,--;
verklaart Zonweg niet ontvankelijk in haar beroep tegen het vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 19 oktober 1994;
in het principaal en het incidenteel beroep:
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Snijders als voorzitter en de raadsheren Roelvink, Mijnssen, Neleman en Heemskerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op
24 mei 1996.