ECLI:NL:HR:2008:BB7032

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/228HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het arrest van het gerechtshof Arnhem en niet-ontvankelijk verklaring van de Woningstichting in hoger beroep

In deze zaak heeft [eiser] de Woningstichting Bergh gedagvaard voor de kantonrechter te Terborg, waarbij hij primair verzocht om een verklaring voor recht dat de bijdrage voor onderhoud van de gemeenschappelijke tuin ten onrechte aan hem in rekening werd gebracht. Subsidiair vorderde hij een terugbetaling van € 473,56, met rente en kosten. De kantonrechter heeft de vordering op 11 november 2004 toegewezen. De Woningstichting heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem, dat op 11 april 2006 het vonnis van de kantonrechter heeft vernietigd en de vorderingen van [eiser] heeft afgewezen. Hierop heeft [eiser] cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het hof ambtshalve had moeten beoordelen of de Woningstichting ontvankelijk was in haar hoger beroep, gezien de vordering niet de appelgrens van artikel 332 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering overschreed. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof vernietigd en de Woningstichting niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. Tevens is de Woningstichting veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 2.926,-- in hoger beroep en € 2.600,-- voor salaris in cassatie, plus € 457,05 aan verschotten.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 8 februari 2008 door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, C.A. Streefkerk en openbaar uitgesproken door W.D.H. Asser. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van de ontvankelijkheid in hoger beroep, vooral in zaken waar de waarde van de vordering onder de appelgrens ligt.

Uitspraak

8 februari 2008
Eerste Kamer
Nr. C06/228HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
WONINGSTICHTING BERGH,
kantoorhoudende te 's-Heerenberg, gemeente Montferland,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Woningstichting.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 30 juli 2004 de Woningstichting gedagvaard voor de kantonrechter te Terborg en gevorderd, kort gezegd:
- primair te verklaren voor recht dat de bijdrage voor onderhoud van de gemeenschappelijke tuin door de Woningstichting ten onrechte aan [eiser] in rekening wordt gebracht en door hem derhalve onverschuldigd wordt betaald;
- subsidiair de Woningstichting te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 473,56, met rente en kosten.
De Woningstichting heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 11 november 2004 de vordering toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft de Woningstichting hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 11 april 2006 heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [eiser] afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Woningstichting heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, tot niet-ontvankelijkverklaring van de Woningstichting in het door haar ingestelde hoger beroep en tot veroordeling van de Woningstichting in de kosten van het hoger beroep en van het geding in cassatie.
De advocaat van de Woningstichting heeft bij brief van 16 november 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het gaat in cassatie om het volgende.
[Eiser] huurt sinds maart 1993 een appartement van de Woningstichting. Het complex waartoe het appartement behoort, is omringd door een groenvoorziening.
De Woningstichting brengt [eiser] iedere maand een (voorschot)bedrag in rekening wegens onderhoud van de groenvoorziening. [Eiser] vordert in deze zaak een verklaring voor recht dat hem ten onrechte een bijdrage in die onderhoudskosten in rekening wordt gebracht, en terugbetaling van een bedrag van € 473,56 dat hij over de periode maart 1993 tot 30 juli 2004 (datum inleidende dagvaarding) uit dien hoofde aan de Woningstichting heeft voldaan.
De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen. Het hof heeft het vonnis vernietigd en de vorderingen van [eiser] alsnog afgewezen.
3.2 Het middel betoogt dat het hof - zonodig ambtshalve - de Woningstichting niet-ontvankelijk had moeten verklaren in haar hoger beroep, omdat de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet de in art. 332 lid 1 Rv. genoemde appelgrens overschreed.
3.3 Het middel, dat terecht tot uitgangspunt neemt dat het hof ambtshalve had moeten beoordelen of tegen het vonnis hoger beroep openstond, treft doel. De vorderingen van [eiser] blijven immers beneden de appelgrens van art. 332 lid 1. De gevorderde verklaring voor recht heeft naast het in hoofdsom gevorderde bedrag van € 473,56 geen zelfstandige betekenis, omdat de daarin bedoelde rechtsvraag door de kantonrechter ook al moest worden beantwoord ten aanzien van de andere vordering. De onderhavige vordering tot het verkrijgen van een verklaring voor recht vertegenwoordigt dan ook geen afzonderlijke waarde, nu de waarde ervan samenvalt met het beloop van de vordering tot betaling van het bedrag van € 473,56.
3.4 De Hoge Raad zal zelf recht doen en alsnog de Woningstichting niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 1 april 2006;
verklaart de Woningstichting niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zutphen van 11 november 2004;
veroordeelt de Woningstichting in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot:
- in hoger beroep op € 2.926,--;
- in cassatie op € 457,05 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 8 februari 2008.