Uitspraak
wonende te [woonplaats 1],
wonende te [woonplaats 2],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
- i) Partijen zijn in 1999 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. In de huwelijkse voorwaarden is elke gemeenschap van goederen uitgesloten en is ter zake van overgespaarde inkomsten een periodiek verrekenbeding opgenomen, waaraan tijdens het huwelijk geen uitvoering is gegeven.
- ii) De woning waarin partijen gedurende hun huwelijk woonden, is eigendom van de vrouw. In 2000 zijn partijen ten behoeve van deze woning een hypothecaire geldlening op beider naam van f. 520.000,-- (€ 235.965,71) aangegaan.
- iii) Tijdens het huwelijk exploiteerde de vrouw een hotel-pension (hierna: het hotel). In de jaarcijfers van de exploitatie van het hotel is over de jaren 2001 tot en met 2008 een meewerkbeloning voor de man opgenomen, variërend tussen nihil (in 2003 en 2006) en € 24.000,-- (in 2002).
- iv) Het huwelijk van partijen is op 10 april 2013 door echtscheiding ontbonden.
- v) Ingevolge art. 1:142 lid 1, aanhef en onder b, BW is 17 februari 2012 (de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek) de datum waarop de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen wordt bepaald (hierna: de peildatum).
4.Beslissing
19 april 2019.