In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de partneralimentatie na de echtscheiding van partijen. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, heeft op 26 april 2023 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 27 januari 2023. De vrouw heeft op 14 september 2023 een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 maart 2024, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten.
Het hof heeft vastgesteld dat de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep, ondanks dat het petitum onduidelijk was. De vrouw heeft betoogd dat de man niet ontvankelijk is, maar het hof oordeelt dat de man voldoende duidelijk heeft gemaakt wat hij met het hoger beroep wil bereiken. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken en de man verplicht tot het betalen van € 561,- per maand aan partneralimentatie. De man verzocht het hof om deze beslissing te vernietigen en de alimentatie te matigen tot nihil, terwijl de vrouw dit betwistte en stelde dat de man zijn stellingen niet had onderbouwd.
Het hof heeft de beslissing van de rechtbank over de partneralimentatie bekrachtigd, omdat de man onvoldoende nieuwe feiten en omstandigheden had aangevoerd. Ook de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden werd door het hof bekrachtigd. De man had betoogd dat het verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden vernietigd moest worden, maar het hof oordeelde dat hij niet voldoende feiten had gesteld ter onderbouwing van zijn beroep op dwaling. De vrouw had verzocht om een concreet verrekenbedrag vast te stellen, maar het hof wees dit verzoek af vanwege gebrek aan informatie. De proceskosten werden gecompenseerd, en het hof wees de verzoeken van beide partijen in het incidenteel en principaal hoger beroep af.