Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een journaalbericht namens de man van 19 augustus 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep namens de vrouw met bijlage(n);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep namens de man met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de man van 3 oktober 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vrouw van 9 oktober 2022 met bijlage(n);
3.De feiten
Artikel 3
[…]
Artikel 4De echtgenoten zijn verplicht, voorzover niet anders bepaald, aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot. Het bedrag of de waarde ten tijde van die onttrekking is ten deze bepalend.
Deze vergoedingen zijn terstond opeisbaar.”
VERREKENING VAN PENSIOENRECHTEN
4. Het in dit artikel bepaalde is niet van toepassing indien een dwingende wettelijke regeling omtrent de pensioenverrekening tot stand is gekomen.”
- [de zoon] , geboren [in] 1996;
4.De omvang van het geschil
- het door de broer van de man op 12 april 2000 betaalde bedrag van € 10.000,- ten titel van “aflossing lening” behoort tot de overgespaarde en derhalve te verrekenen inkomsten van partijen;
- de waarde van de bij [naam2] op naam van de man afgesloten beleggingsverzekering ad € 28.902,84 (polisnummer [nummer1] ) deel uitmaakt van de verrekening tussen partijen en de man de helft van die waarde aan de vrouw dient te voldoen;
- de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van levensonderhoud dient te betalen van € 1.250,- per maand, zulks bij vooruitbetaling te voldoen, dan wel een bedrag dat het hof redelijk en billijk zal oordelen en ingaande op 17 december 2019, zijnde de datum van indiening van het verzoek.
5.De motivering van de beslissing
Man Vrouw
- aangebracht vermogen € 26.000,-.
Daarom zal het hof als ingangsdatum 28 augustus 2020 hanteren, de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het hof ziet geen aanleiding om van een latere datum uit te gaan, omdat de man vanaf de indiening van het echtscheidingsverzoek op 17 december 2019 met de mogelijkheid rekening had kunnen houden dat hij partneralimentatie zou moeten voldoen. Bovendien staat ook in hoger beroep de partneralimentatie nog ter discussie, zodat de man er ook tijdens de beroepsprocedure rekening mee had kunnen en moeten houden dat alsnog een bedrag aan partneralimentatie zou kunnen worden vastgesteld. Verder is niet gebleken dat de man niet in staat is de eventueel door het hof op te leggen partneralimentatie te voldoen met ingang van 28 augustus 2020, gelet op de hoeveelheid liquide middelen die hem ter beschikking staan.