Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een journaalbericht van 25 februari 2021 met bijlagen, ingekomen op 26 februari 2021;
- een journaalbericht van 20 augustus 2021 met bijlagen, ingekomen op 24 augustus 2021;
- een journaalbericht van 10 september 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van 22 september 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van 13 september 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van 21 september 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
- een journaalbericht van de advocaat van de man van 6 oktober 2021 met bijlagen, ingekomen op 7 oktober 2021;
- een journaalbericht van de advocaat van de vrouw van 8 oktober 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
- een journaalbericht van de advocaat van de man van 1 oktober 2021 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de advocaat van de vrouw van 5 oktober 2021 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum.
3.De beslissing van de rechtbank
- bepaald dat de man aan de vrouw een gebruiksvergoeding van € 550,- per maand betaalt vanaf 1 februari 2019 tot de datum waarop het aandeel van de vrouw in de eigendom van de woning aan de [adres 1] te ( [postcode] ) [plaats] is geleverd aan de man;
- vastgesteld dat de vrouw per de peildatum in de interne aansprakelijkheid tussen partijen gehouden is de helft van de eigenaarslasten van de echtelijke woning te dragen;
- bepaald, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, dat partijen hun huwelijkse voorwaarden, waaronder het tussen partijen geldende verrekenbeding, dienen af te wikkelen zoals in het lichaam van deze beschikking vermeld;
- de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen, voor zover hier van belang, als volgt vastgesteld:
- de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
- al het meer of anders verzochte (niet betreffende de afwikkeling van de VOF) afgewezen.
4.De verzoeken van de man in appel
- met betrekking tot [meerderjarig kind] te bepalen dat de vrouw gehouden is de man (subsidiair: [meerderjarig kind] ) een bijdrage te voldoen in de kosten van diens levensonderhoud van € 146,- per maand, alsmede deze verplichting van de vrouw in de laten gaan op 19 juni 2019;
- met betrekking tot de door de man aan de vrouw te betalen gebruiksvergoeding:
- ten aanzien van de aan de zijde van de man op de peildatum aanwezige banksaldi: te bepalen dat deze niet tot het te verrekenen vermogen behoren en dat de vrouw uit dien hoofde geen aanspraak op de man heeft;
- ten aanzien van de partijen genoegzaam bekende VW Golf: te bepalen dat de vrouw op eerste afroep van de man gehouden is mee te werken aan de leveringshandelingen voor de eigendomsoverdracht van de auto aan de vrouw en dat de vrouw gehouden is de man gelijktijdig met deze overdracht van de eigendom een bedrag te voldoen van € 3.400,- (waarde auto) + € 2.040,- (door de man betaalde autokosten) = € 5.440,- en dat de man zijn door de rechtbank bepaalde schuld aan de vrouw van € 1.125,- uit hoofde van het verrekenbeding hiermee mag verrekenen en derhalve dat de vrouw de man op dat moment per saldo een bedrag dient te voldoen van € 4.315,-;
- ten aanzien van de beslissing van de rechtbank met betrekking tot het in de verrekening te betrekken kapitaal van de VOF:
- ten aanzien van de man betaalde kosten voor de cv-ketel (voorwaardelijk en wel indien het hof de door de man te betalen gebruiksvergoeding niet op nihil bepaalt), te bepalen dat de man het gehele bedrag van € 3.080,- mag verrekenen met de door hem aan de vrouw te betalen gebruiksvergoeding, dan wel dat de vrouw gehouden is de helft van dit bedrag (€ 1.540,-) aan de man te voldoen;
- ten aanzien van de door de man ingenomen standpunten met betrekking tot de omvang van het te verrekenen vermogen met betrekking tot het deel van de door partijen in de VOF aangehouden kapitaalrekeningen en/of de wijze waarop het aandeel van de vrouw daarin door de man in termijnen betaald mag worden en voor zover het hof deze standpunten niet overneemt: de behandeling op dat punt aan te houden, een deskundige te benoemen teneinde zich hierover uit te laten, te bepalen dat de daarmee samenhangende kosten gedragen dienen te worden door elk van partijen bij helfte en aan de hand van het deskundigenrapport alsnog uitspraak te doen indachtig de door de man ingebrachte verzoeken;
- ten aanzien van alle betalingsverplichtingen van de vrouw jegens de man te bepalen dat deze uiterlijk binnen twee weken na de in dezen te wijzen beschikking voldaan dienen te zijn, bij gebreke waarvan zij gehouden is daarover de wettelijke rente te voldoen aan de man tot de dag van algehele voldoening;
- met betrekking tot de status van de “lening U/G van € 35.000,-” van de vrouw de heer [naam 1] als getuige te horen, meer specifiek, door van hem te vernemen wat de vrouw hem verteld heeft over de begunstigde van de lening van € 35.000,- en waarom in de aangiften IB deze vordering jaarlijks verminderd werd met het (min of meer) zelfde bedrag dat door de broers naar de vrouw overgemaakt werd;
- met betrekking tot de door de accountant van de man gegeven toelichting (als onderdeel van het door de man gevoerde verweer tegen grief 1 en 4) de heer [naam 2] en de heer [naam 3] van [naam accountants- en advieskantoor 1] als getuigen te horen, meer specifiek, door van hen een nadere toelichting te vernemen met betrekking tot de stukken waarop zij hun bevindingen gebaseerd hebben en de wijze waarop zij tot hun bevindingen gekomen zijn;
5.De verzoeken van de vrouw in incidenteel appel
- heeft bepaald dat niet vastgesteld kan worden dat de VOF overgespaard inkomen dan wel te verrekenen vermogen representeert;
- heeft bepaald dat niet is gebleken dat de vrouw de door haar gestelde bedragen geschonken heeft gekregen van haar moeder;
- niet heeft geoordeeld over het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man de waardes van de op zijn naam staande koopsompolissen met verificatoire bescheiden dient te onderbouwen binnen drie weken nadat de rechtbank een (tussen)beschikking heeft gewezen;
- heeft geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek omtrent partneralimentatie;
- dat de VOF c.q. het tot de VOF behorende vermogen dient te worden gekwalificeerd als overgespaard inkomen en moet worden toegerekend aan het te verrekenen vermogen;
- bij tussenbeschikking dat de VOF dient te worden getaxeerd door een door het hof te benoemen deskundige, althans de waarde van de VOF vast te stellen alsmede te bepalen dat de vrouw gerechtigd is tot de helft van de waarde van de VOF;
- bij tussenbeschikking dat de man binnen twee weken na de in deze te wijzen tussenbeschikking met verificatoire bescheiden dient te onderbouwen wat de waardes per peildatum van de op naam van de man staande koopsompolissen zijn, alsmede te bepalen dat wanneer de man deze verificatoire bescheiden niet overlegt de waarde per peildatum van de op naam van de man staande koopsompolissen ex artikel 1:135 BW toekomen aan de vrouw;
- dat de man per de peildatum althans per datum indiening verzoekschrift de wettelijke rente verschuldigd is over de totale verrekenvordering van de vrouw;
- bij tussenbeschikking dat de door de vrouw tijdens het huwelijk ontvangen schenkingen van € 20.800,- niet behoren tot het te verrekenen vermogen van partijen;
- de vrouw na het wijzen van een tussenbeschikking in de gelegenheid te stellen om een definitief standpunt in te nemen over de hoogte van haar verrekenvordering terzake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden;
- de door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage vast te stellen op, primair, € 4.778,- bruto per maand, en subsidiair op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, één en ander per datum inschrijving echtscheidingsbeschikking;
6.Enige feiten en enige juridische aspecten
(toevoeging hof: de man)brengt per ondertekeningsdatum van deze akte het volgende in: Het economisch belang van de hem in eigendom toebehorende onroerende zaken, gelegen te [plaats] , bestaande uit percelen cultuurgronden, ondergrond gebouwen, erf en wegen, met de daarop gestichte en nog te stichten bedrijfsgebouwen, welke zonder nadere omschrijving tussen partijen wordt verondersteld genoegzaam bekend te zijn, samen groot bekend aantal ha. De inbreng vindt plaats tegen de boekwaarde (overeenkomstig de balans van de inbrenger) per ondertekeningsdatum van deze akte. Het economisch belang van een zaak wordt voor de onderliggende verhouding tussen de vennoten gelijkgesteld aan het zakelijk recht van eigendom.”
jaarwinst: “De fiscale resultatenrekening is bepalend voor de omvang van het bedrijfsresultaat over het betreffende boekjaar, met dien verstande, dat fiscaal onbelast blijvende baten en niet aftrekbare kosten en lasten bij de omvang van het bedrijfsresultaat in aanmerking worden genomen. (…) Iedere vennoot ontvangt of draagt jaarlijks als aandeel in het bedrijfsresultaat een jaarlijks in onderling overleg vast te stellen vergoeding over zijn positieve respectievelijk negatieve aandeel in het kapitaal van de maatschap per het begin van het boekjaar. Het jaarlijkse bedrijfsresultaat dat na toepassing van het voorgaande resteert, wordt verdeeld: de vennoot sub 1 (man) ontvangt of draagt 60% (zegge: zestig procent); de vennoot sub 2 ontvangt of draagt 40% (zegge: veertig procent).”
stakingswinst of overdrachtswinst/verliestussen de vennoten, dus de man en de vrouw, moet worden verdeeld. De bepaling luidt als volgt: “De inbrenger die stille reserves heeft voorbehouden op de door hem ingebrachte bedrijfsmiddelen, ontvangt deze reserves voor zover de winst op die zaken en vermogensrechten, behaald bij overdracht/staking van een gedeelte van/het gehele bedrijf, dit toelaat en met inachtneming van het daaromtrent in artikel 3 bepaalde (
toevoeging hof: vastgesteld moet dus worden of de bij inbreng aanwezige stille reserves nog aanwezig zijn of niet op het moment van de staking). Het resultaat dat na toepassing van het voorgaande bij overdracht/staking van een gedeelte van/het gehele bedrijf resteert wordt door de vennoten verdeeld als volgt: De vennoot sub 1 (de man) ontvangt of draagt 50%, de vennoot sub 2 (de vrouw) ontvangt of draagt 50%.”
7.De kern van het geschil
Het standpunt van de man is dat de kapitaalrekeningen voor een groot deel vervuild zijn en dat een groot deel niets met te verrekenen vermogen te maken heeft.Dit staat ook uitgebreid in de processtukken. Er moet alleen gekeken worden naar de winst die gemaakt is in 1996 tot en met de peildatum;