ECLI:NL:HR:2012:BV9605
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.C. van Oven
- C.A. Streefkerk
- C.E. Drion
- Rechtspraak.nl
Huwelijksvermogensrecht en bewijsvermoeden bij echtscheiding
In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen partijen die op huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd. De man heeft cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof, waarin het hof oordeelde dat de waarde van de aandelen in de holding van de man volledig moet worden betrokken in de verrekening. De vrouw had verzocht om verrekening van de waarde van de aandelen, omdat er tijdens het huwelijk geen verrekening had plaatsgevonden. De rechtbank honoreerde dit verzoek, en het hof bevestigde dit oordeel. De man voerde aan dat de waardestijging van de aandelen voornamelijk te danken was aan zijn ondernemerskwaliteiten en dat het bewijsvermoeden van artikel 1:141 lid 3 BW niet van toepassing was. Het hof oordeelde echter dat het bewijsvermoeden niet kon worden weerlegd en dat de waarde van de aandelen volledig in de verrekening moest worden betrokken. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en verwierp het beroep van de man. De uitspraak benadrukt het belang van het bewijsvermoeden in het huwelijkse vermogensrecht en de gevolgen van het niet voldoen aan de verrekenplicht tijdens het huwelijk.