Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- de memorie van grieven met producties/eiswijziging;
- de memorie van antwoord.
6.De beoordeling
Meewerkbeloning echtgenoot E. 10.000,--“ vermeld:
bij het eindevan het huwelijk aanwezige vermogen dat wordt vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden (naar peildatum 17 februari 2012). Dit
bij het eindevan het huwelijk aanwezige vermogen bestond mogelijk nog uit (een deel van) de als overgespaard inkomen gekwalificeerde meewerkbeloningen [en in rov. 4.19: (een deel van) de met overgespaard inkomen gedane aflossingen op de hypothecaire schuld – hof], maar hierover heeft [appellant] niets gesteld. Gelet daarop dient dit deel van het gevorderde te worden afgewezen.”
manheeft tijdig hoger beroep ingesteld. De man heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en, opnieuw rechtdoende – verkort weergegeven –:
- verrekening van de overgespaarde inkomsten vanwege de niet uitgekeerde meewerkbeloning (grief 1 en 4);
- verrekening van de overgespaarde inkomsten vanwege aflossingen van de hypothecaire geldlening (grief 2 en 4);
- de proceskosten (grief 3).
vrouwheeft de grieven weersproken. Zij heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
manbetoogt door middel van de grieven 1 en 2 dat het krachtens het bepaalde in art. 1:141 leden 3, 4 en 5 juncto art. 1:143 BW voor de hand had gelegen dat de rechtbank opdracht had gegeven om een beschrijving van het te verrekenen vermogen te maken. Hij voert daartoe het volgende aan.
- de (spaar)bankrekening(en) die op 17 februari 2012 op naam van de vrouw stonden;
- de auto, de sieraden en de inboedel van de vrouw.
vrouwvoert allereerst aan dat krachtens het bepaalde in de artt. 671 tot en met 676 en 679 Rv, die in art. 1:143 BW van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, de man niet van de rechtbank mocht verwachten dat zij een opdracht zou geven om een beschrijving van het te verrekenen vermogen te maken. De man had dit zelf bij de bevoegde instantie, de kantonrechter, moeten verzoeken. Nu de man vanwege bewijsnood in eerste aanleg deze (subsidiaire) vordering thans in hoger beroep indient, moet de man in deze vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
hofoverweegt als volgt.
februari 2012.”
kan(cursivering hof) zijn van vermogensbestanddelen die in waarde zijn afgenomen of negatieve vermogensbestanddelen genoegzaam te onderbouwen. Van de vrouw mocht worden verlangd – nu het ging om de ontwikkeling van haar privé vermogen tijdens het huwelijk en de omvang daarvan op de peildatum – dat zij voldoende feitelijke gegevens in het kader van de onderhavige procedure verstrekt ter motivering van haar betwisting van de stellingen van de man teneinde de man aanknopingspunten te verschaffen voor eventuele bewijslevering (HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2244 notaris en HR 20 april 2007 ECLI:NL:HR:BA1093 Slotervaartziekenhuis). De vrouw heeft dit, ten onrechte, nagelaten.