Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- de memorie van grieven, tevens houdende wijziging/vermeerdering van eis met producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, tevens wijziging/vermeerdering van eis;
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep;
- het tussenarrest van 26 juni 2018 waarbij het hof op verzoek van de man een comparitie van partijen heeft gelast;
- de akte overleggen producties tevens vermeerdering van eis van de man d.d. 15 november 2018;
- de akte overleggen producties van de vrouw d.d. 19 november 2018;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen gehouden op 5 december 2018;
- de akte overleggen producties van de vrouw d.d. 6 maart 2019;
- het pleidooi d.d. 20 maart 2019, waarbij zowel mr. Subelack als mr. Zwamborn pleitnotities hebben overgelegd.
6.De beoordeling
- partijen zijn op 11 januari 1985 met elkaar gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden;
- de echtelijke woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] (hierna: de woning) is op 12 juli 1990 aangekocht door de vader van de man;
- partijen hebben de woning vervolgens gehuurd van de vader van de man;
- op 17 oktober 1996 is de woning – die partijen tot dan toe huurden – geleverd aan de man. De aankoop van de woning is gefinancierd met onder meer een hypothecaire lening en een hypothecair krediet op naam van de man;
- op 20 september 2000 is aan partijen een perceel grond geleverd, gelegen aan [A-straat] (ongenummerd) te [plaats] (hierna: [het perceel] ). De aankoop is gefinancierd met een hypothecaire lening op naam van beide partijen;
- in 2003 zijn de hypothecaire lening en het hypothecaire krediet ter zake van de aankoop van de echtelijke woning en de hypothecaire lening ter zake van de aankoop van [het perceel] omgezet in één (nieuwe) hypothecaire lening op naam van beide partijen;
- op 9 december 2014 heeft de vrouw een verzoek tot echtscheiding ingediend;
- de peildatum voor het te verrekenen vermogen is 31 december 2014;
- bij beschikking van 11 maart 2015 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- de echtscheidingsbeschikking is op 27 maart 2015 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
Artikel 1.
- tot afwijzing van alle door de vrouw opgeworpen grieven, het vonnis waarvan beroep deels te vernietigen c.q. aan te vullen en opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- zijn vorderingen alsnog toe te wijzen en de vrouw daarnaast, uit hoofde van de verrekening van het onder punten 58 en 59 genoemde leningdeel (zijnde het gezamenlijke hypothecaire leningdeel ad € 11.723,-- ter zake [het perceel] ), te veroordelen tot onmiddellijke betaling van een bedrag ad € 2.522,38, alsmede uit hoofde van de hypotheekrente ten aanzien van [het perceel] , tot onmiddellijke betaling van een bedrag ad € 2.864,51, dan wel door het hof vast te stellen bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden;
- kosten rechtens.
vrouwbetoogt
primair(mvg, pt. 2.12) dat de woning, gelet op het onderlinge gedrag van partijen, in hun onderlinge (obligatoire) verhouding als gemeenschappelijk moet worden beschouwd. Uit het feitelijk handelen van partijen, zowel tijdens als ná hun huwelijk, blijkt dat tussen hen een obligatoire gemeenschap van woning bestaat, althans dat uit hun bestendige gedrag gedurende het huwelijk volgt dat een dergelijke gemeenschap tijdens hun huwelijk is ontstaan. Op grond daarvan heeft zij recht op de helft van de overwaarde van de woning. De huwelijkse voorwaarden doen hier niet aan af. Weliswaar is de woning ten tijde van de verwerving niet op beider naam gezet, maar uit het onderlinge gedrag van partijen gedurende hun huwelijk kan worden afgeleid dat zij (stilzwijgend) met elkaar zijn overeengekomen dat de woning in verbintenisrechtelijke zin gemeenschappelijk is.
onderlinge (obligatoire)verhouding als gemeenschappelijk moet worden beschouwd, althans dat ongewijzigde handhaving van de vermogensscheiding die voortvloeit uit de akte van huwelijkse voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gelet op het onderlinge gedrag van partijen. De vrouw wijst in dat verband nog naar een beschikking van dit hof van 11 juli 2013 (ECLI:NL:GHSHE:2013:3410).
(HR 27 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7541). De huwelijkse voorwaarden vormen een waarborg en bieden aldus alle betrokkenen rechtszekerheid. Wat tussen partijen door een notariële akte is overeengekomen, heeft in beginsel te gelden en strekt partijen tot wet. Gesteld noch gebleken is dat de huwelijkse voorwaarden als gevolg van enig (wils)gebrek niet rechtsgeldig (overeengekomen) zouden zijn, zodat daarmee de rechtsgeldigheid van de huwelijkse voorwaarden als vaststaand dient te worden aangenomen.
nietvoort uit de huwelijkse voorwaarden, maar uit het feit dat de echtelijke woning in 1996 uitsluitend aan de man is geleverd. Als gevolg van deze
leveringis de man enig eigenaar van de woning geworden. Reeds gelet hierop bestaat er geen grondslag voor het oordeel dat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat
de huwelijkse voorwaardenin dit geval toepassing moeten missen.
het hofdat voor het verkrijgen van een woning in eigendom de levering hiervan bij notariële akte is vereist (art. 3:89 lid 1 BW). In haar memorie van grieven (pt. 2.8) heeft de vrouw expliciet gesteld dat partijen er bewust voor hebben gekozen om de woning uitsluitend op naam van de man te laten leveren:
eveneensop 17 oktober 1996 is verleden – blijkt dat de vrouw bij het passeren van
dieakte wel in persoon aanwezig is geweest bij diezelfde notaris en zij die akte ook mede heeft ondertekend. Aldus staat daarmee vast dat de vrouw in ieder geval op 17 oktober 1996 – zijnde de dag van notariële levering – bij de notaris is geweest.
vermogen(curs. hof: dus niet alleen aandelen in een bv, zoals in de beschikking uit 2012) al dan niet gefinancierd is uit hetgeen verrekend had moeten worden (rov. 3.3.2).
nietin geschil dat zij bij aankoop van de woning door de vader van de man in 1990 ieder fl. 10.000,--, derhalve in totaal fl. 20.000,-- (gulden), (€ 9.076,-- (euro)) hebben (mee)betaald. Partijen twisten wel over de grondslag hiervan.
De vrouwstelt dat dit is betaald ter voldoening van (een deel van) de koopsom.
De mandaarentegen stelt dat dit bedrag is voldaan voor overname van roerende zaken, zoals onder meer de inventaris.
nietin geschil dat zij, in de periode dat zij de woning huurden van de vader van de man, aan de bouw van onder andere een garage en aan bestrating bedragen van fl. 15.000,-- en fl. 8.000,-- (in totaal fl. 23.000,-- (gulden) of wel € 10.437,-- (euro)) hebben geïnvesteerd. Volgens
de vrouwzijn deze verbouwingen/investeringen geschied met overgespaarde inkomsten.
De manweet niet meer exact wie wat heeft betaald, maar de kosten hiervan zijn volgens hem niet uit ‘gemeenschappelijke middelen’ voldaan.
vóórde verkrijging van de woning door de man in 1996 (en deze gelden dus niet zijn aangewend voor de verkrijging van de woning), komen zij niet op grond van art. 1:136 BW juncto art. 1:141 BW voor verrekening in aanmerking. Het is daarbij irrelevant of deze betalingen/verbouwingen/investeringen al dan niet zijn gedaan uit overgespaarde inkomsten. Aldus behoeft hetgeen partijen over en weer ten aanzien van deze betalingen/investeringen verder nog hebben aangevoerd, geen verdere bespreking.
levensverzekeringen polisnummers [polisnummer 1] en [polisnummer 2], die met schuldeisers zijn gesloten. (…).”
vrouwvoert voorts het volgende aan. Uit de door de vrouw overgelegde afschriften van haar Roparcorekening en haar aandelen-/effectenrekening blijkt dat zij midden/eind jaren negentig over een zeer aanzienlijk (spaar)saldo op deze rekeningen beschikte. Uit de afschriften vloeit ook voort dat er gedurende de periode 1997-1999 (de periode van de verbouwingen) aandelenverkopen hebben plaatsgevonden. Bovendien blijkt uit de overzichten dat in de periode 1997 tot en met 1999 het saldo van de Roparcorekening van de vrouw met ongeveer f1. 18.000,-- is gedaald. De vrouw betoogt in dit verband dat zij beschikte over aanzienlijke spaarsaldi én dat er in de periode 1997-1999 verschillende transacties hebben plaatsgevonden. Bovendien staat vast dat óók de man over aanzienlijke spaarsaldi beschikte. De man had dan ook, net zoals de vrouw, aandelenrekeningen en een Roparcorekening. Dat blijkt ook uit de staat van aanbrengsten bij de huwelijkse voorwaarden. Nu partijen tijdens hun huwelijk nimmer hebben verrekend, zij beiden een aanzienlijk inkomen genereerden, beiden aanzienlijke bedragen spaarden, er gedurende het huwelijk forse investeringen hebben plaatsgevonden in de woning van de man – waarvan de precieze omvang niet meer is vast te stellen – en dat de man niet kan bewijzen, noch aannemelijk kan maken, dat deze investeringen niet met overgespaard inkomen zijn gefinancierd, geldt dat de gehele overwaarde van de woning per peildatum tot het te verrekenen vermogen behoort. Zie ook HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:161, HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7043 en HR 26 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3695 (Lindner/Mannaerts). Uit deze uitspraken volgt, dat als niet kan worden vastgesteld welke bedragen er gedurende het huwelijk precies in de woning zijn geïnvesteerd, terwijl wél vast staat dat er aanzienlijke investeringen hebben plaatsgevonden, en bovendien vast staat dat (de verwerving van) de woning voor het overige met geleende gelden (dus vreemd vermogen) is gefinancierd, de gehele overwaarde van de woning verrekend dient te worden. Dat moet dus ook in deze zaak gebeuren.
De vrouwgaat uit van de koopsom van de woning, welke koopsom overeenkomt met de waarde van de woning in verhuurde staat (zijnde fl. 322.105,-- of wel € 146.164,--), terwijl
de manuitgaat van de waarde van de woning in onverhuurde staat (zijnde fl. 460.000,-- of wel € 208.739,--), zoals dit blijkt uit het overgelegde taxatierapport.
de manop tegen de overweging van de rechtbank dat omtrent mogelijke verrekening tussen partijen van de gezamenlijke hypotheekschuld ad (het hof begrijpt:) € 11.723,-- niet kan worden beslist, nu partijen daarover niets hebben gesteld of gevorderd (rov. 4.5 bestreden vonnis).