In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 mei 2018. Het ging om een aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente voor het jaar 2014. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 12 oktober 2018.