In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen eiser, wonende te [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had voor de jaren 2014, 2016 en 2017 navorderingsaanslagen en aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen. Hij had in zijn aangiftes een bedrag aan periodieke giften in aftrek gebracht, bestaande uit betaalde (loon)belasting, met de omschrijving 'Ministerie van Financiën'. De inspecteur weigerde echter de giftenaftrek, wat leidde tot het indienen van beroepen door eiser.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de betaalde (loon)belasting geen periodieke gift is, omdat het betalen van belasting een wettelijke verplichting is en geen bevoordeling uit vrijgevigheid. De rechtbank heeft verwezen naar eerdere jurisprudentie waarin is geoordeeld dat betaalde belastingen niet als aftrekbare giften kunnen worden aangemerkt. Eiser heeft geen nieuwe gronden aangevoerd die de rechtbank zouden kunnen overtuigen om van deze jurisprudentie af te wijken.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de giftenaftrek terecht is geweigerd en dat de beroepen ongegrond zijn. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.