ECLI:NL:GHDHA:2019:550

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
BK-18/00500
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrekbaarheid van scholingsuitgaven en giften in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van scholingsuitgaven en giften in de inkomstenbelasting van belanghebbende voor het jaar 2015. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben kosten gemaakt voor trainingen, maar het Gerechtshof Den Haag oordeelt dat niet is aangetoond dat deze kosten kwalificeren als scholingsuitgaven. De training 'A' voldeed niet aan de eisen van een leertraject met begeleiding, en de training droeg niet bij aan het verwerven van een functie als office manager. Evenzo zijn de kosten voor workshop 'B' niet als scholingsuitgaven aftrekbaar, omdat niet is aangetoond dat deze zijn gevolgd met het oog op het verwerven van inkomen uit werk. Daarnaast heeft belanghebbende bedragen als periodieke giften opgevoerd, maar het Hof oordeelt dat deze betalingen aan de Belastingdienst geen aftrekbare giften zijn, omdat het gaat om verplichte belastingbetalingen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, die het beroep van belanghebbende ongegrond heeft verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/00500

Uitspraak van 13 maart 2019

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: P. Dolleman)
en

de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: R.M. Scheffers en M.L. Scholte)
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 januari 2018, nummer SGR 17/5770.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.914. Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur € 14 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 januari 2019. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2015, onder de post aftrekbare giften, met als omschrijving Belastingdienst, de volgende bedragen als periodieke giften in aftrek gebracht: € 10.008, € 12.936, € 1.468, € 346 en €174 (totaalbedrag: € 24.932). In de aangifte is € 14.932 van het totaalbedrag toegerekend aan belanghebbende. Het resterende bedrag van € 10.000 is toegerekend aan zijn echtgenote, [Y] .
2.2.
De als periodieke giften opgevoerde bedragen bestaan uit verschuldigde dan wel betaalde loonbelasting van belanghebbende en zijn echtgenote, motorrijtuigenbelasting, energiebelasting en btw op energiekosten.
2.3.
Daarnaast heeft belanghebbende in zijn aangifte onder de post Studiekosten en andere scholingsuitgaven de hierna volgende bedragen opgevoerd voor hem en zijn echtgenote:
Belanghebbende
[A] vervolg: € 4.260
[B] :
€ 1.498
Totaal: € 5.758
Echtgenote
[A] vervolg: € 4.261
[B] :
€ 1.498
Totaal: € 5.759
2.4.
Na aftrek van de wettelijke drempel (2 x € 250) heeft belanghebbende een bedrag van € 11.017 als scholingsuitgaven in aftrek gebracht. Van dit bedrag is € 9.517 toegerekend aan belanghebbende. Het resterende bedrag van € 1.500 is toegerekend aan zijn echtgenote.
2.5.
In hoger beroep stelt belanghebbende dat de omvang van de periodieke giften op € 21.815 moet worden gesteld in plaats van het in de aangifte opgevoerde bedrag van € 24.932 en de omvang van de studiekosten op € 12.615,76 in plaats van het in de aangifte opgevoerde bedrag van € 11.517. Belanghebbende heeft daartoe betalingsoverzichten van zijn creditcard overgelegd waarop de omschrijving " [A] " is vermeld met de daarbij behorende bedragen van € 4.310,08, € 4.210,90, € 424,78 en € 45,44 (totaal € 8.991,20). Voorts heeft belanghebbende een factuur overgelegd met de omschrijving " [B] (…)" met een bedrag van in totaal € 3.624,56.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen.
"(…)
2. In geschil is of [de Inspecteur] de scholingsuitgaven en de giftenaftrek terecht heeft gecorrigeerd.
Scholingsuitgaven
3. [ Belanghebbende] heeft eerst ter zitting het standpunt ingenomen dat ook de correctie van de scholingsuitgaven nog in geschil is. [De Inspecteur] heeft ter zitting echter met verwijzing naar het beroepschrift verklaard dat hij ervan uitging dat alleen de giftenaftrek nog in geding was. De rechtbank is van oordeel dat - gelet op het beroepschrift waarin de correctie van de scholingsuitgaven niet aan de orde is gesteld - het eerst ter zitting door [belanghebbende] ingenomen standpunt over de aftrekbaarheid van scholingsuitgaven in strijd is met de goede procesorde en daarom als zijnde tardief buiten aanmerking moet worden gelaten.
Giftenaftrek
(…)
6. De rechtbank stelt vast dat de giften die [belanghebbende] in zijn aangifte heeft opgevoerd geheel bestaan uit verschuldigde dan wel betaalde loonbelasting, motorrijtuigenbelasting, energiebelasting en btw op energiekosten. Het standpunt van [belanghebbende] dat belastingen die worden geheven uit kracht van een wet zijn aan te merken als aftrekbare giften, berust op een onjuiste rechtsopvatting (vgl. de uitspraken van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juni 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:4788) en van 19 december 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:11267)). De door [belanghebbende] in de aangifte ib/pvv 2015 opgenomen giftenaftrek is dan ook terecht door [de Inspecteur] gecorrigeerd. Het beroep is in zoverre ongegrond.
7. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte
belastingrente. [Belanghebbende] heeft hiertegen geen zelfstandige gronden aangevoerd. Nu de rechtbank ook overigens niet is gebleken dat de wettelijke bepalingen met betrekking tot de belastingrente onjuist zijn toegepast, is het beroep ook in zoverre ongegrond.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag IB/PVV terecht de opgevoerde bedragen aan scholingsuitgaven en giften niet in aftrek heeft toegelaten.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep. Er is geen sprake van aftrekbare scholingsuitgaven en evenmin van aftrekbare giften, aldus de Inspecteur.

Beoordeling van het hoger beroep

Scholingsuitgaven
5.1.
Ingevolge artikel 6.27, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) zijn scholingsuitgaven (tekst 2015):
"uitgaven die wegens het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning zijn gedaan".
5.2.
Uit voormeld artikel volgt dat de kosten die belanghebbende heeft gemaakt voor de trainingen " [A] " en " [B] " als scholingsuitgaven in aftrek kunnen worden gebracht indien:
de trainingen kwalificeren als opleiding of studie; en
belanghebbende en zijn echtgenote de opleiding of studie hebben gevolgd met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning.
5.3.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 25 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2601, BNB 2008/77, volgt dat sprake is van een opleiding of studie indien sprake is van een leertraject waarbij het verwerven van kennis onder enige begeleiding of toezicht van een derde plaatsvindt. Verder volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF3924, BNB 2009/230 dat het aan belanghebbende is om te stellen en aannemelijk te maken dat hij de opleiding of studie volgde met het oogmerk om een bepaalde functie te kunnen uitoefenen en dat hij in redelijkheid kon verwachten dat hij dit oogmerk na voltooiing van de opleiding of studie zou kunnen verwezenlijken.
5.4.1.
Belanghebbende heeft met betrekking tot de training tot [A] (" [A] ") aangevoerd dat hij en zijn echtgenote deze hebben gevolgd omdat zij voornemens waren een praktijk op te richten waarin zij beiden als [A] aan de slag zouden gaan. Als gevolg van gezondheidsklachten waarmee belanghebbende en zijn echtgenote te maken hebben (gehad), heeft belanghebbende de training tot [A] niet kunnen afronden en is de praktijk niet opgericht. Belanghebbende heeft voorts aangevoerd dat zijn echtgenote, die de training tot [A] wel heeft voltooid, sinds het najaar van 2018 werkzaam is bij een bedrijf als office manager. Het feit dat zij de training tot [A] heeft voltooid was een van de redenen dat zij de functie heeft gekregen, aldus belanghebbende.
5.4.2.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat de kosten die belanghebbende en zijn echtgenote hebben gemaakt voor de trainingen kwalificeren als scholingsuitgaven.
5.4.3.
Immers, uit de overgelegde betalingsoverzichten blijkt niet wat het doel en de inhoud van de trainingen is geweest en of sprake is geweest van een leertraject waarbij het verwerven van kennis heeft plaatsgevonden onder enige begeleiding of toezicht van een derde. Dit is evenmin gebleken uit hetgeen belanghebbende ter zitting heeft aangevoerd.
5.4.4.
Verder heeft belanghebbende wel gesteld dat hij en zijn echtgenote een praktijk in life-coaching wilden starten, maar hij heeft dat voornemen - dat door de Inspecteur is betwist - niet van enige feitelijke onderbouwing voorzien.
5.4.5.
Evenmin is aannemelijk geworden dat de echtgenote van belanghebbende de training tot [A] heeft gevolgd met het oogmerk om een functie als office manager te kunnen uitoefenen noch dat de voltooiing van de training heeft bijgedragen aan het verwerven van een functie als office manager. Dat de echtgenote wellicht profijt heeft van de geleerde vaardigheden als coach in haar nieuwe functie, is hiertoe onvoldoende.
5.5.1.
Ten aanzien van de " [B] " heeft belanghebbende aangevoerd dat hij en zijn echtgenote deze training hebben gevolgd met als doel om door middel van beleggingen inkomsten te genereren in de periode dat de praktijk nog niet voldoende inkomsten zou opbrengen.
5.5.2.
Ook met betrekking tot deze training geldt het hiervóór onder 5.4.3 geoordeelde dat het doel en de inhoud daarvan niet zijn gebleken noch dat sprake is geweest van enige begeleiding of toezicht van een derde.
5.5.3.
Bovendien is voor aftrekbaarheid als scholingsuitgaven vereist dat de training is gevolgd met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning (zie 5.2). Belanghebbende had dus moeten stellen en aannemelijk maken dat hij en zijn echtgenote de training hebben gevolgd met het oogmerk om een bepaald beroep dan wel functie te kunnen uitoefenen en dat zij in redelijkheid konden verwachten dat zij dit oogmerk na afronding van de training zouden kunnen verwezenlijken (zie HR 29 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2450, BNB 2017/215). Deze stelling is door belanghebbende evenwel niet betrokken.
Giftenaftrek
5.6.
Op grond van artikel 6.32, eerste lid, Wet IB 2001 (tekst 2015) zijn aftrekbare giften:
a. periodieke giften of
b. andere giften.
5.7.
Ingevolge artikel 6.33, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 wordt onder andere onder giften verstaan:
"(…) verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat;".
5.8.
Belanghebbende stelt dat de door hem gedane betalingen ter zake van verschuldigde belastingen aan de Belastingdienst als gift aftrekbaar zijn. Belanghebbende stelt – zakelijk weergegeven – dat belastingen voldoen aan de definitie van een gift zoals vermeld in voornoemd artikel.
5.9.
Het Hof verwerpt het betoog van belanghebbende nu dit blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De wetgever heeft met de term “verplichte bijdragen” niet het oog gehad op de uit de wet voortvloeiende belastingschulden. Voor de stelling van belanghebbende is ook geen steun te ontlenen aan de wetsgeschiedenis met betrekking tot de voorganger van artikel 6.33 – artikel 47 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 – (Kamerstukken II 1998/99, 26727, nr. 3, blz. 266, en Kamerstukken II 1989/90, 21335, nr. 3, blz. 2-3). Het Hof sluit zich aan bij de uitspraak van Hof Arnhem Leeuwarden van 15 mei 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:4410; het daartegen gerichte cassatieberoep is door de Hoge Raad met toepassing van artikel 80a Wet RO niet-ontvankelijk verklaard (HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1930). Dit brengt mee dat geen sprake is van verplichte bijdragen die als periodieke gift in aftrek kunnen worden gebracht.
Slotsom
5.10.
Het Hof komt tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten

6. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door I. Obbink-Reijngoud, P.J.J. Vonk en F.G.F. Peters, in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 13 maart 2019 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.