ECLI:NL:HR:2012:BU8176
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- F.B. Bakels
- M.A. Loth
- C.E. Drion
- G. Snijders
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Verval van instantie en behandeling van incidentele vorderingen in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarin de vraag centraal stond of het hof terecht het verval van instantie heeft uitgesproken. De eiser, die in eerste aanleg was veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan ABN AMRO, had in hoger beroep geen grieven ingediend en had in plaats daarvan een incidentele vordering tot schorsing van de procedure ingesteld. De Hoge Raad oordeelde dat de eiser geen recht had op een voorafgaande behandeling van deze incidentele vordering, omdat er geen bijzondere wettelijke bepaling was die dit vereiste. De Hoge Raad concludeerde dat het hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld dat er geen reden was om de incidentele vordering eerst te behandelen. De eiser had sinds eind 2006 uitstel gehad voor het indienen van zijn grieven en had niet aannemelijk gemaakt dat de samenhang met een andere procedure hem belette om zijn grieven in deze zaak te formuleren. De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde de eiser in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van ABN AMRO waren begroot op € 385,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.