ECLI:NL:GHAMS:2020:3053

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
200.247.351/01, 200.259.198/01 en 200.259.200/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en verdeling van gemeenschap van goederen met betrekking tot onroerend goed en andere activa

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen tussenbeschikkingen in een echtscheidingsprocedure. De vrouw is op 5 september 2018 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 6 juni 2018, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de vrouw het recht kreeg om in de echtelijke woning te blijven wonen tot zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De man heeft op 4 december 2018 een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Gedurende de procedure zijn er verschillende verzoeken en verweren uitgewisseld, waaronder verzoeken tot toedeling van onroerend goed, partneralimentatie en verrekeningen van kosten. Het hof heeft op 10 november 2020 uitspraak gedaan, waarbij de vrouw niet-ontvankelijk werd verklaard in haar hoger beroep en de man in zijn verzoeken in incidenteel hoger beroep. De bestreden beschikking werd bekrachtigd, met verbetering van gronden, en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere afdoening van bepaalde verzoeken. De kosten van de procedure werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak:
10 november 2020
Zaaknummers eerste aanleg: C/15/257788 FA RK 17-2204 en C/15/261103/ FA RK 17-3863
in de zaak met zaaknummer 200.247.351/01 in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder: de vrouw,
advocaat: mr. A.J. Robbers te Haarlem,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder: de man,
advocaat: mr. J.E. Smal te Limmen.
en in de zaak met zaaknummers 200.259.198/01 en 200.259.200/01:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder: de man,
advocaat: mr. J.E. Smal te Limmen,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder: de vrouw,
advocaat: mr. A.J. Robbers te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
De vrouw is op 5 september 2018 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de (tussen)beschikking van 6 juni 2018 van de rechtbank Noord-Holland (zaaknummer in hoger beroep 200.247.351/01).
1.2.
De man heeft op 4 december 2018 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.3.
De vrouw heeft op 4 maart 2019 een verweerschrift in het hoger beroep van de man ingediend en (naar het hof begrijpt) haar verzoeken in principaal hoger beroep gewijzigd, althans aangevuld. Ook heeft zij (naar het hof begrijpt) een voorlopige voorziening gevraagd.
1.4.
De man heeft op 27 maart 2019 een verweerschrift tegen de gewijzigde verzoeken van de vrouw ingediend.
1.5.
De man is op 10 mei 2019 in hoger beroep gekomen van de (tussen)beschikking van 13 februari 2019 van de rechtbank Noord-Holland (zaaknummers in hoger beroep 200.259.198/01 en 200.259.200/01).
1.6.
De vrouw heeft op 11 september 2019 een verweerschrift in het hoger beroep van de man ingediend en heeft daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.7.
De man heeft op 5 december 2019 een verweer in het incidenteel hoger beroep van de vrouw ingediend.
1.8.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de man van 30 maart 2020, met bijlagen (producties C2 t/m C5), ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de zijde van de man van 9 juli 2020, met bijlagen (producties C6 en C7), ingekomen op 10 juli 2020.
1.9.
Het hof heeft partijen bij brief van 7 juli 2020 verzocht te berichten welke onderwerpen (en daaraan verbonden grieven) nog voorliggen en of er grieven en verzoeken worden ingetrokken.
1.10.
Het hof heeft op 14 juli 2020 een reactie van de zijde van de man en op 15 juli 2020 een reactie van de zijde van de vrouw ontvangen.
1.11.
De zaken zijn op 23 juli 2020 tegelijkertijd ter terechtzitting behandeld. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
1.12.
Conform het verzoek van het hof heeft de advocaat van de man bij brief van 23 juli 2020, ingekomen op 24 juli 2020 het taxatierapport betreffende de woning aan [adres A] te [plaats] (hierna: [adres A] ) toegezonden aan het hof.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 2006 in de wettelijke gemeenschap van goederen (hierna: de gemeenschap) gehuwd. Dit huwelijk is op 10 april 2019 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van 6 juni 2018.
2.2.
De peildatum voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap is het tijdstip van indiening van het echtscheidingsverzoek, te weten 12 april 2017. De gemeenschap omvatte op de peildatum in ieder geval voor zover hier van belang:
- de echtelijke woning aan [adres B] te [plaats] (hierna: [adres B] ), alsmede de bijbehorende hypothecaire geldlening van € 745.000,-;
- de woning aan [adres A] te [plaats] (hierna: [adres A] ), alsmede de bijbehorende hypothecaire geldlening van € 112.500,00;
c. inboedel;
d. auto merk Mercedes CLA AMG, kenteken [kentekennummer] ;
e. aandelen [X B.V.] ;
f. bankrekeningen;
g. rekening-courantschuld.
2.3.
De man is (samen met de vrouw) houder van alle aandelen in [X B.V.] ( [X B.V.] ). De vader van de man is houder van alle aandelen in [Y B.V.] ( [Y B.V.] ).
[X B.V.] is houder van 55,56 procent van de aandelen in Houdstermaatschappij [Z B.V.] ( [Z B.V.] ). De overige 44,44 procent van de aandelen in [Z B.V.] worden gehouden door [Y B.V.] .
2.4.
De vrouw is [in] 2019 gehuwd met haar nieuwe partner.

3.Het geschil in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer200.247.351/01
3.1.
Bij de bestreden beschikking van 6 juni 2018 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Voorts is bepaald dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan [adres B] te blijven wonen tot zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont.
De beslissing over de partneralimentatie en de verdeling is aangehouden tot 1 augustus 2018 en partijen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren als omschreven in de overwegingen 2.4.18., 2.5.11., 2.5.13, 2.5.25 en 2.5.27. van de bestreden beschikking.
3.2.
De vrouw heeft ter zitting al haar verzoeken in principaal hoger beroep ingetrokken.
3.3.
De man verzoekt in incidenteel hoger beroep na intrekking ter zitting van zijn verzoeken I., II., III., IV., VIII. en IX.:
V. te bepalen (naar het hof begrijpt) dat [adres A] aan de vrouw wordt toebedeeld, tegen de waarde p.m. althans een in goede justitie te bepalen bedrag alsmede de op deze woning restende hypotheekschuld van € 112.500,- en te bepalen dat de man met de vrouw zal overgaan tot overschrijving van [adres A] op naam van de vrouw, met de in de plaatststelling van deze uitspraak van de toestemming van de man en de vrouw tot inschrijving in de registers;
onder de opschortende voorwaarde dat de hypotheekbank de man ontslaat uit de hypotheekverplichtingen binnen een maand nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan en dat wordt bepaald dat de vrouw terzake de overbedeling een bedrag van p.m., althans een bedrag dat het hof juist acht, aan de man moet voldoen;
VI. subsidiair te bepalen dat [adres A] binnen een termijn van een maand, althans zodanige termijn als het hof juist acht, na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, althans een datum die het hof juist acht, onderhands wordt verkocht tegen een bedrag p.m., althans een zodanig bedrag als het hof juist acht en te bepalen dat de opbrengst verminderd met de hypotheekschuld en de met de verkoop samenhangende kosten bij helfte tussen partijen verdeeld moet worden, waarbij een tekort door partijen bij helfte wordt gedragen;
VII. te bepalen dat de vrouw aan de man een gebruiksvergoeding van 4% van de overwaarde dient te voldoen, althans een zodanig percentage als het hof juist acht, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, althans de datum beschikking, althans de datum van het indienen van het hoger beroepsschrift of het verweerschrift in hoger beroep, althans een datum als het hof juist acht, tot de datum dat [adres B] aan de man, althans de vrouw wordt toebedeeld, althans tot het moment dat de woning wordt verkocht en geleverd;
X. te bepalen dat de Mercedes CLA AMG, kenteken [kentekennummer] voor € 33.000,- aan de vrouw wordt toebedeeld, met betaling van de helft daarvan aan de man;
XI. te bepalen dat de vrouw een bedrag verschuldigd is uit hoofde van verdeling/verrekening van de kosten, vaste lasten, de huurpenningen van [adres A] aan de man ad € 9.751,- vermeerderd met de kosten van de deur ad € 2.129,-, derhalve totaal € 11.880,- te vermeerderen met de achterstanden na 3 december 2018, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht;
XII. te bepalen dat de vrouw uit hoofde van verrekening - de man heeft de bankrekening [bankrekeningnummer 1] aangezuiverd met € 10.186,98 - aan de man dient te betalen € 5.039,49, althans zodanig bedrag als het hof juist acht;
XIII. te bepalen dat de vrouw uit hoofde van verrekening - de man heeft de bankrekening [bankrekeningnummer 2] aangezuiverd met € 411,74 - aan de man dient te betalen € 205,87, althans zodanig bedrag als het hof juist acht;
XIV. althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht en de vrouw te veroordelen in de kosten in beide procedures.
3.4.
De vrouw is van mening dat de man niet ontvankelijk is in zijn incidenteel hoger beroep, althans dat deze moeten te worden afgewezen. Zij wijzigt haar verzoeken/vult deze in hoger beroep aan, in die zin dat zij - na intrekking van haar verzoek onder II - verzoekt te bepalen:
I. dat de Mercedes CLA AMG, kenteken [kentekennummer] voor € 22.500,- aan de vrouw wordt toebedeeld;
III. dat de man aan de vrouw dient te voldoen € 100.000,- als voorschot op de verdeling binnen twee weken na de door het hof af te geven beschikking;
IV. althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht en de man te veroordelen in de kosten van beide procedures.
3.5.
De man heeft verweer gevoerd tegen de nieuwe verzoeken van de vrouw. Hij is van mening dat de vrouw niet-ontvankelijk verklaard moet worden in deze verzoeken althans dat deze verzoeken afgewezen moeten worden met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide procedures.
In de zaak met zaaknummers 200.259.198/01 en 200.259.200/01
3.6.
Bij de bestreden beschikking van 13 februari 2019 is, voor zover thans van belang (en kort samengevat) bepaald dat:
- de man een partnerbijdrage dient te voldoen met ingang van de datum van de beschikking tot aan 1 mei 2019 van € 1.432,- per maand en met ingang van 1 mei 2019 van € 619,- per maand;
- met betrekking tot de waardebepaling van de aandelen van [X B.V.] een deskundige wordt benoemd en dat de man het voorschot voor de kosten van de deskundige moet voldoen;
- de zaak met betrekking tot de verdeling wordt aangehouden.
3.7.
De man verzoekt in principaal hoger beroep na intrekking van zijn verzoeken onder I., II., III. en (naar het hof na doornummering, gelet op de onlogische nummering in het beroepsschrift, begrijpt) VII., VIII. (de twee verzoeken die betrekking hebben op [adres B] ), XVII. (kosten voorschot deskundige) en XVIII. (overleggen bankafschriften):
IV. te bepalen dat [adres A] voor een bedrag dat het hof juist acht, alsmede de op deze woning restende hypotheekschuld ad € 112.500,- voor rekening komt van de vrouw, en te bepalen dat de man met de vrouw binnen zes maanden na datum inschrijving echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, zal overgaan tot overschrijving van de onroerende zaak op naam van de vrouw, met de in de plaatstelling van deze uitspraak van de toestemming van de man en de vrouw tot inschrijving in de registers; onder de opschortende voorwaarde dat de hypotheeknemer de man ontslaat uit de hypotheekverplichtingen binnen een maand nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan en dat de vrouw terzake de overbedeling aan de man dient voldoen een nader door het hof te bepalen bedrag of een beslissing te nemen dat het hof juist acht;
V. subsidiair: te bepalen dat indien [adres A] aan de vrouw wordt toegedeeld tegen de getaxeerde waarde in verhuurde staat, en de vrouw binnen een termijn van 10 jaar de woning aan derden verkoopt en levert, de meerwaarde van de woning - het verschil tussen de actuele waarde in verhuurde staat in 2019 en de actuele vrije verkoop waarde in onverhuurde staat in 2019 - met de man wordt gedeeld, bij gelijke helfte, binnen twee weken na levering van [adres A] ;
VI. meer subsidiair te bepalen dat [adres A] , binnen een termijn van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, althans een zodanige termijn als het hof juist acht, onderhands dient te worden verkocht tegen een prijs van p.m., althans een zodanig bedrag als het hof redelijk acht, en te bepalen dat de opbrengst verminderd met de hypotheekschuld en na aftrek van de met de verkoop samenhangende kosten tussen partijen bij helfte verdeeld dient te worden, waarbij een tekort door partijen bij helfte worden gedragen;
IX. te bepalen dat de vrouw aan de man een gebruikersvergoeding, 4% van de helft van de overwaarde, althans een percentage als het hof juist acht, verschuldigd is voor de periode vanaf datum indienen van het verzoekschrift, althans datum beschikking, althans datum indienen beroepschrift althans datum indienen onderhavig beroepschrift, althans een datum als het hof juist acht, tot en met de dag dat [adres B] aan de vrouw toebedeeld wordt, althans totdat de woning aan derden wordt verkocht en geleverd;
X. te bepalen dat de Mercedes CLA AMG, kenteken [kentekennummer] voor € 30.500,- aan de vrouw wordt toebedeeld, met betaling van de helft van de waarde aan de man;
XI. te bepalen dat de vrouw een bedrag verschuldigd is uit hoofde van verdeling/verrekening van de kosten, vaste lasten, de huurpenningen van [adres A] aan de man ad € 9.751,- vermeerderd met de kosten van de deur ad € 2.129,-, derhalve totaal € 11.880,- te vermeerderen met de achterstanden ontstaan na 3 december 2018, te voldoen tot datum toedeling aan de vrouw, althans levering aan derden, althans een datum die het hof juist acht, te vermeerderen met wettelijke rente, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht;
XII. te bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld opgebouwd voor en ten tijde van het huwelijk en te bepalen dat indien de man meer dan de helft van de schuld voldoet, hetgeen de man gedaan heeft in november 2018, hij op de vrouw een regres heeft op het meerdere, te vermeerderen met wettelijke rente, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht;
XIII. te bepalen dat de vrouw uit hoofde van verrekening - de man heeft de bankrekening [bankrekeningnummer 1] aangezuiverd met € 10.186,98 - aan de man dient te betalen een bedrag van € 5.093,49, binnen een maand na deze beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente, althans een bedrag dat het hof juist acht, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht;
XIV. te bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld opgebouwd voor en ten tijde van het huwelijk en te bepalen dat indien de man meer dan de helft van de schuld voldoet, hetgeen de man gedaan heeft in november 2018, hij op de vrouw een regres heeft op het meerdere, te vermeerderen met wettelijke rente, althans een beslissing te nemen dat het hof juist acht;
XV. te bepalen dat de vrouw uit hoofde van verrekening - de man heeft de bankrekening [bankrekeningnummer 2] aangezuiverd met € 411,74 aan de man dient te betalen een bedrag van € 205,87, te vermeerderen met de wettelijke rente; althans een bedrag dat het hof juist acht;
XVI. te bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld opgebouwd voor en ten tijde van het huwelijk en te bepalen dat indien de man meer dan de helft van de schuld voldoet, hetgeen de man gedaan heeft in november 2018, hij op de vrouw een regres heeft op het meerdere, te vermeerderen met wettelijke rente, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht;
XIX. althans een beslissing te nemen als het hof juist acht met ingang van de datum van deze beschikking of als het hof juist acht;
XX. de vrouw te veroordelen in de kosten van beide procedures.
3.8.
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man in principaal hoger beroep af te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt zij de beslissing onder 2.19 te vernietigen voor zover hiertegen de grieven zijn gericht en te bepalen dat:
I. de woning aan [adres A] tegen de getaxeerde waarde aan de vrouw wordt toebedeeld;
II. de Mercedes CLA AMG, kenteken [kentekennummer] aan de vrouw wordt toebedeeld tegen een waarde van € 20.000,-, althans een zodanige waarde als het hof juist acht;
III. partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden opgebouwd voor en ten tijde van het huwelijk en te bepalen dat indien de vrouw meer dan de helft voldoet, zij regres heeft op de man voor het meerdere;
IV. de man te veroordelen in de kosten van beide instanties.
3.9.
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk ter verklaren in haar incidenteel hoger beroep althans haar verzoeken in incidenteel hoger beroep af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de (proces)kosten van beide procedures.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Alvorens in te gaan op de grieven van de man en vrouw in de zaken met bovengenoemde nummers overweegt het hof als volgt. Indien in een deeluitspraak door een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het verzochte een einde wordt gemaakt aan de instantie, is in zoverre sprake van een einduitspraak. De appel- of cassatietermijn tegen dat gedeelte van de uitspraak begint te lopen op de dag na die uitspraak. Indien een partij tegen dat deel van de uitspraak wil opkomen, mag hij daarom niet wachten tot de einduitspraak, maar moet hij meteen beroep instellen. Dit geldt echter alleen voor het onderdeel van het verzochte waaraan in het dictum van de deeluitspraak een einde is gemaakt. Wat betreft het deel van de uitspraak dat als een tussenuitspraak is aan te merken, mag met het instellen van beroep worden gewacht tot op het desbetreffende gedeelte van het verzochte einduitspraak is gedaan. Indien niet wordt gewacht tot op het desbetreffende gedeelte bij eindbeschikking is beslist, dient degene die in beroep komt al zijn bezwaren in een keer naar voren te brengen en mag hij/zij daarna niet meer tegen deze uitspraak appelleren, ook wel aangeduid als de ‘eenmaal-schieten-regel’.
Hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.247.351/01 (beschikking 6 juni 2018)
Principaal hoger beroep (vrouw)
4.1.2.
Ter zitting heeft de vrouw haar verzoeken in principaal hoger beroep ingetrokken alsmede haar grieven onder 1 tot en met 16. Het hof komt dan ook niet toe aan de beoordeling van deze grieven en vorderingen. De vrouw is niet ontvankelijk in haar principaal hoger beroep.
Incidenteel hoger beroep (man)
4.1.3.
Ter zitting heeft de man in zijn incidenteel hoger beroep zijn verzoeken onder I., II., III., IV., VIII., en IX. ingetrokken alsmede zijn grieven onder 1 tot en met 17 voor zover hij incidenteel hoger beroep instelt. Het hof komt dan ook niet toe aan de beoordeling van deze grieven en vorderingen. In zoverre is de man niet ontvankelijk in zijn incidenteel hoger beroep.
De verzoeken onder V., VI. en VII. zullen worden afgewezen, omdat hieraan geen grief of onderbouwing aan vooraf gaat.
Grief 18 Mercedes CLA AMG, met kenteken [kentekennummer]
4.1.4.
De man stelt in zijn achttiende grief dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een waarde van de Mercedes van € 26.000,- met de volgende toelichting. Partijen zijn het eens over de peildatum 12 april 2017. De rechtbank houdt rekening met een afschrijving van € 5.000,- per jaar, zodat de Mercedes dient te worden toegedeeld voor een waarde van € 33.000,-. Hij heeft ter zitting in hoger beroep dit verzoek verminderd tot toedeling tegen een waarde van € 30.500,-.
4.1.5.
De vrouw heeft in haar verweerschrift tegen het incidenteel hoger beroep van de man ook een incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt dat de Mercedes voor een bedrag van € 22.500,- aan haar wordt toegedeeld. Dit incidenteel hoger beroep is in strijd met de twee conclusieleer. Om die reden zal het hof dit incidenteel hoger beroep buiten beschouwing laten en ook het verweer van de man tegen dit incidentele hoger beroep.
Vaststaat dat de vrouw voornoemde Mercedes in 2016 heeft aangeschaft, zij deze in ieder geval vanaf het uiteengaan van partijen in gebruik heeft en dat het van meet af aan de bedoeling is deze toe te delen aan de vrouw. Om die reden acht het hof het redelijk bij de waardebepaling van de Mercedes uit te gaan van het tijdstip van ontbinding van de gemeenschap van partijen, zijnde 12 april 2017.
Het hof gaat in dit kader voorbij aan de stellingen van de vrouw over de vervanging van de sloten en het aanvragen van nieuwe kentekenpapieren, nu de rechtbank zich hierover heeft uitgelaten in de bestreden beschikking van 6 juni 2018. Het hof sluit zich wat dat betreft aan bij het oordeel van de rechtbank. De vrouw heeft deze stelling in hoger beroep ook niet nader onderbouwd. Ter zitting is met partijen besproken de verklaring van 25 februari 2019 van Verkoop Mercedes Benz personenwagens, waarin de waarde is bepaald op € 30.500,- en een uitdraai van de ANWB koerslijst van 5 april 2018, waaruit blijkt dat aan de Mercedes in geval van inruil bij een autobedrijf een waarde kan worden toegekend van € 30.300,- en in geval van verkoop tussen particulieren van € 30.550,-. Hiervan uitgaande alsmede het gegeven dat de rechtbank van een latere datum (namelijk de waarde ten tijde van de beschikking van 6 juni 2018) is uitgegaan, is het hof van oordeel dat de Mercedes aan de vrouw moet worden toegedeeld tegen een waarde van € 30.500,-.
Grief 19 aandelen [Y B.V.]
4.1.6.
De man heeft geen belang meer bij bespreking van zijn grief 19 waarin hij aanvoert dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat de aandelen in het bezit zijn van de man, omdat het hof onder de feiten (2.3) reeds heeft vastgesteld dat de vader van de man houder is van alle aandelen in [Y B.V.] .
Grief 20: bankrekening [bankrekeningnummer 2] en grief 21 bankrekening [bankrekeningnummer 1]
4.1.7.
De man licht deze grief als volgt toe. De bankrekeningen met de nummer [bankrekeningnummer 2] en [bankrekeningnummer 1] hadden een roodstand van respectievelijk € 411,76 en € 10.186,98-. De man heeft van beide rekeningen de roodstand aangezuiverd. Partijen zijn beiden draagplichtig voor deze schulden, zodat hij een regres heeft op de vrouw van respectievelijk € 205,88 en € 5.093,49. De man verzoekt te bepalen dat de vrouw deze bedragen aan hem dient te voldoen.
De vrouw voert verweer.
4.1.8.
Het hof overweegt als volgt. De grieven 20 en 21 van de man zijn niet gericht tegen enige eindbeslissing in de bestreden tussenbeschikking. De met deze grieven samenhangende verzoeken XII en XIII worden voor het eerst in hoger beroep opgevoerd. Het hof zal de zaak voor dit onderwerp in de stand waarin deze zich bevindt gelet op de eisen van de goede procesorde verwijzen naar de rechtbank, waarbij de rechtbank dan de door de man in hoger beroep nader gedane verzoeken XII en XIII dient te betrekken. Het hof vindt het in strijd met de eisen van een goede procesorde dat in een hoger beroep tegen het tussenuitspraakgedeelte van de uitspraak nieuwe verzoeken worden gedaan, omdat de zaak nog verder door de rechtbank moet worden beslist en de man nog de gelegenheid heeft daar zijn verzoeken te vermeerderen of nieuwe verzoeken in te dienen, zodat partijen de mogelijkheid van een behandeling in twee instanties behouden. Daarbij komt dat als deze wijze van procederen van de man wordt gehonoreerd over de verdeling van de gemeenschap naast elkaar procedures in eerste aanleg en in hoger beroep bestaan waarin telkens verschillende onderwerpen aan de orde zijn in dezelfde zaak. Het hof acht dat onwenselijk.
Grief 22 huurpenningen
4.1.9.
Met deze grief betoogt de man dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de huurpenningen die aan de vrouw worden voldaan. De zoon van de vrouw betaalt de huur aan de vrouw. De man betaalt de vaste lasten van [adres A] , zoals de gemeentebelasting, waterschapsbelasting etc. Dit dient te worden verrekend met de vrouw. De man stelt dat hij een vergoedingsrecht heeft op de vrouw van € 9.751,- te vermeerderen met de kosten van het vervangen van de deur van de huurwoning van € 2.129,-, totaal € 11.880,-, tevens te vermeerderen met de achterstanden/kosten ontstaan na 3 december 2018.
4.1.10.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank overwogen dat partijen regieafspraken hebben gemaakt onder meer met betrekking tot [adres A] . De rechtbank heeft betreffende [adres A] in het bijzonder nog overwogen dat ter zitting is gebleken dat er op het punt van de woning het nodige speelt, dat de huurders een huurachterstand hebben, dat er een ontruimingsprocedure loopt en dat recentelijk vernielingen aan de woning zijn aangebracht.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking op dit punt geen eindbeslissing gegeven waartegen hoger beroep openstaat. Ook het met deze grief samenhangende verzoek onder XI wordt voor het eerst in hoger beroep gedaan. Het hof zal de zaak voor dit onderwerp in de stand, waarin deze zich bevindt gelet op de eisen van de goede procesorde (zie rov. 4.1.8) verwijzen naar de rechtbank, waarbij de rechtbank dan het door de man in hoger beroep nader gedane verzoek XI dient te betrekken.
Incidenteel verzoek voorschot op de verdeling
4.1.11.
De vrouw verzoekt een voorschot op de verdeling van € 100.000,-. Ter onderbouwing van het verzoek stelt zij dat de man 2,4 miljoen euro heeft ontvangen uit de verkoop van zijn onderneming en dit bedrag volledig tot zijn beschikking heeft, dat de man op 27 maart 2017 € 20.000,- heeft ontvangen uit de afkoop van een levensverzekering ASR, dat hij kort na 27 maart 2017 € 5.000,- en € 25.000,- aan de en/of rekening van partijen heeft onttrokken en dat de man beschikt over alle spaartegoeden van partijen.
4.1.12.
De man is primair van mening dat dit verzoek een nieuwe grief betreft en tardief is. Hij voert subsidiair aan dat een provisioneel verzoek om een voorschot op de verdeling te krijgen alleen bij dagvaarding kan worden ingesteld onder verwijzing naar Hof Leeuwarden 19 augustus 2010, LJN BN4786. Voor het geval het verzoek ontvankelijk is, betwist de man dat de vrouw een vordering heeft. Thans is de waarde van hetgeen verdeeld moet worden nog niet duidelijk.
Hij betwist gemotiveerd de stellingen van de vrouw omtrent de hoogte van het vermogen. Hij wijst erop dat partijen 55,56 % van de aandelen in [X B.V.] bezaten en dat bij de verkoop van de activa de schulden moesten worden afgelost en doet daarvoor een beroep op het rapport van de deskundige die de rechtbank heeft aangewezen om de waarde van de aandelen vast te stellen en op de vermogensstaat van partijen waaruit blijkt dat het vermogen van partijen in stenen zit, te weten [adres B] en [adres A] . Voorts betwist de man dat hij geld van partijen uit de gemeenschap heeft onttrokken. Hij stelt dat de vrouw thans feitelijk over het vermogen van partijen beschikt, zij verblijft in de woning en haar zoon huurt de woning aan [adres A] . Indien de panden aan derden worden verkocht verwacht de man dat er kapitaal vrijkomt.
4.1.13.
Anders dan de man meent verzetten de wet en de aard van de verzoekschriftprocedure zoals geregeld in artikel 261 en volgende Rv zich niet tegen overeenkomstige toepassing van artikel 223 Rv op verzoekschriftprocedures. Ook in een verzoekschriftprocedure kan een incidenteel verzoek worden gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding, overeenkomstig hetgeen artikel 223 Rv bepaalt voor de dagvaardingsprocedure (Hoge Raad 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533). Een dergelijke voorziening kan worden gevraagd na het aanbrengen van de hoofdzaak en daarna op elk moment. Gelet op het gemotiveerde verweer van de man acht het hof niet aannemelijk dat het verzochte bedrag van € 100.000,- voorhanden is en dat de vrouw ten laste van de man op dit moment aanspraak kan maken op het genoemde bedrag. Het hof zal dit verzoek van de vrouw afwijzen.
4.2.
Hoger beroep in de zaak met zaaknummers 200.259.198/01 en 200.259.200/01 (beschikking 13 februari 2019)
Principaal hoger beroep man
4.2.1.
Ter zitting heeft de man zijn verzoeken onder I en II, die zien op de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie ingetrokken evenals de op deze verzoeken ziende grieven 1 tot en met 14, omdat de vrouw in het verweerschrift tegen het incidenteel appel heeft aangegeven geen aanspraak meer te maken op partneralimentatie vanaf het moment dat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Voorts heeft de man zijn verzoeken onder III, (en, met doornummering door hof:) VII, VIII, XVII en XVIII en de grieven 22, 23 en 24 ingetrokken, zodat deze geen nadere bespreking behoeven. De man is zoverre niet ontvankelijk in zijn principaal hoger beroep.
De grieven van de man genummerd 17 en 18 betreffen respectievelijk de Mercedes CLA AMG, met kenteken [kentekennummer] en de aandelen [Y B.V.] . Het hof komt niet toe aan bespreking van deze grieven, omdat deze in strijd zijn met de zogenoemde ‘eenmaal-schieten-regel’, zoals hiervoor omschreven in overweging 4.1. De man heeft dezelfde grieven reeds naar voren gebracht in zijn incidenteel hoger beroep tegen de beschikking van 6 juni 2018. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 13 februari 2019 over het desbetreffende gedeelte van het verzochte ten opzichte van de beschikking van 6 juni 2018 geen nieuwe bindende eindbeslissing genomen. De man kan deze grieven en de daarmee corresponderende verzoeken dan ook niet opnieuw aan het hof voorleggen. De man richt zijn grieven 19 en 20 tegen de bankrekeningen met de nummers bankrekening [bankrekeningnummer 2] en bankrekening [bankrekeningnummer 1] . Het hof komt evenmin toe aan bespreking van deze grieven. Ook hier geldt dat het hof het in strijd met de goede procesorde acht dat de man deze grief voor de tweede maal voorlegt aan het hof in dezelfde procedure, terwijl de rechtbank zich hierover in het geheel niet heeft uitgelaten. Deze grief is bovendien in strijd met de zogenoemde ‘eenmaal-schieten-regel’, nu de man ook deze grieven reeds naar voren heeft gebracht in zijn incidenteel hoger beroep tegen de beschikking van 6 juni 2018 en de rechtbank in de bestreden beschikking van 13 februari 2019 ten opzichte van de eerdere tussenbeschikking op dit punt geen nieuwe bindende eindbeslissingen heeft genomen.
Grief 15 [adres A] tevens grief 15 incidenteel hoger beroep van de vrouw
4.2.2.
De man stelt in zijn vijftiende grief dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat [adres A] bij toedeling aan de vrouw in de verdeling moet worden meegenomen in verhuurde staat en dat een meerwaarde clausule voor de periode van vijf jaar wordt opgenomen. De man verzoekt het hof een taxateur te benoemen en te bepalen dat de woning wordt getaxeerd op basis van de actuele waarde in onverhuurde staat. Subsidiair verzoekt de man, als de woning wordt getaxeerd in verhuurde staat, te bepalen dat de meerwaardeclausule geldt voor 10 jaar na toedeling aan de vrouw. In zijn verweer in het incidentele hoger beroep voert hij aan dat een termijn van 10 jaar gezien de waardestijging van de huizenmarkt reëel is en maakt hij een berekening van de waarde waartegen de woning zou moeten worden toegedeeld aan de vrouw.
4.2.3.
De vrouw stelt - kort gezegd - het volgende. De woning is in het verleden praktisch gesloopt door de medehuurster. De daardoor ontstane schade bedraagt € 55.000,-. De man heeft de huurder, de zoon van de vrouw, aansprakelijk gesteld voor de schade, maar de huurder betwist hiervoor aansprakelijk te zijn. Onduidelijk is of de man een procedure zal starten en wat de uitkomst daarvan zal zijn en of de schade kan worden verhaald op de medehuurder, die geen verhaal biedt, drugsverslaafd is en regelmatig gedetineerd zit. Op dit moment is de huurder bezig met opknappen van de woning (nieuwe keuken, nieuw dak, nieuwe schuur) en maakt de vrouw kosten voor het opknappen van de woning. Dit heeft tot gevolg dat de te realiseren meeropbrengst voornamelijk zal liggen in de renovatie van de woning. Het vaststellen van de meerwaarde zal hiervan uitgaande een complexe aangelegenheid zijn. Omdat de vrouw de renovatiekosten na levering aan haar voor haar rekening neemt, is de meerwaardeverrekening niet redelijk.
4.2.4.
De rechtbank heeft ten aanzien van [adres A] voor zover van belang als volgt overwogen.
(…) 2.19 De rechtbank is van oordeel dat de woning bij toedeling aan de vrouw dient te worden meegenomen in de verdeling in verhuurde staat, nu vaststaat dat de woning op dit moment al langere tijd wordt verhuurd. Wel ziet de rechtbank (…) aanleiding om partijen op te dragen in het geval van toedeling aan de vrouw een meerwaardeclausule op te nemen, inhoudende dat als de vrouw de woning binnen vijf jaar na toedeling aan haar, in onverhuurde staat aan de huurder of een derde verkoopt, de man alsnog recht heeft op de helft van de alsdan te realiseren meeropbrengst. Die meeropbrengst wordt gevormd door het verschil tussen de thans te taxeren actuele waarde van de woning in verhuurde staat en de te taxeren actuele waarde van de woning in onverhuurde staat. Als de woning binnen vijf jaar na toedeling aan de vrouw wordt verkocht aan de huurder dan wel een derde in onverhuurde staat, dient de vrouw de man alsnog de helft van het verschil tussen de actuele waarde in verhuurde en onverhuurde staat te voldoen. Teneinde deze meerwaarde te kunnen vaststellen dienen partijen de actuele waarde van de woning dan ook zowel in verhuurde als in onverhuurde staat bindend te laten taxeren. (…)
2.22
De rechtbank zal als wijze van verdeling gelasten dat de vrouw na het uitbrengen van de in 2.19 en 2.20 bedoelde taxatie drie maanden de gelegenheid krijgt om de woning over te nemen tegen de getaxeerde waarde in verhuurde staat onder de voorwaarde dat de man binnen die termijn wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypotheeklening(en) en onder verrekening tussen partijen van de netto overwaarde dan wel de onderwaarde (vermeerderd met de kosten). Bij de levering van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw dient de hiervoor in 2.19 (hof: van de bestreden beschikking) geformuleerde meerwaardeclausule te worden opgenomen. Indien de vrouw onder deze condities de woning binnen de genoemde termijn niet wil of kan overnemen, dient de woning aan een derde te worden verkocht. De rechtbank zal voor dat geval als verkopende makelaar aanwijzen(…).”
4.2.5.
Uit het door partijen op verzoek van het hof overgelegde taxatierapport volgt dat de marktwaarde - het geschatte bedrag waartegen de woning op de datum van waardering zou kunnen worden overgedragen - van de woning is vastgesteld op € 162.000,-, en dat de marktwaarde vrij van huur en gebruik is bepaald op € 175.000,-. In het rapport staat - voor zover hier van belang - vermeld:
“Dit type woningen levert op dit moment (…) gemiddeld ongeveer € 230.000,- op voor de hoekwoningen in goede staat. Omdat in deze woning heel veel schade zit, (…) heeft een taxateur een correctie gemaakt op deze prijs van € 55.000,- om de schade te kunnen herstellen. Dit verklaart waarom deze woning ongeveer 25 % lager is gewaardeerd. (…) De taxateur schat de direct noodzakelijke herstelkosten op ca. € 50.000,- € 60.000,-. In de taxatie is gerekend met een gemiddelde van € 55.000,-. (…)
Taxateur heeft een huurcontract ontvangen (…) welke inmiddels loopt voor onbepaalde tijd. Wat de exacte huurprijs op dit moment is kan taxateur niet afleiden uit de huurovereenkomst, omdat de tussentijdse huurprijswijzigingen niet zijn doorgegeven. Taxateur heeft als uitgangspositie voor de huur een marktconforme huurprijs genomen, maar heeft daarbij wel rekening gehouden met de kosten van herstel en achterstallig onderhoud. Als deze werkzaamheden zijn uitgevoerd rechtvaardigt dat ook een herziening van de huurprijs. Op basis daarvan is de marktwaarde in verhuurde staat vastgesteld.
De marktwaarde in verhuurde staat is gebaseerd op de puntentelling voor woningen. Op basis van de puntentelling wordt aan de woning een totaal aantal punten toegekend van 189 (…). Dit komt overeen met een maximale huurprijs vanaf 1 juli 2019 van maximaal € 972,57 per maand. Uitgangspunt voor de marktwaarde in verhuurde staat is een huurprijs van € 950,00 per maand excl. gas, elektra en water. Taxateur heeft in de berekening van de marktwaarde in verhuurde staat (…) de herstelkosten meegewogen voor € 55.000,-.
Taxateur is van mening dat indien de woning up-to-date is en de schade aan de woning hersteld is, dat de marktwaarde vrij van huur en gebruik € 230.000,- zal bedragen. Gezien het enorme achterstallige onderhoud, dan wel de schade aan de woning zullen de herstelkosten circa € 50.000,- tot € 60.000,- bedragen.”
4.2.6.
Aangezien de woning is verhuurd voor onbepaalde tijd dient de woning, zoals ook de rechtbank heeft bepaald, in de verdeling te worden betrokken voor de waarde in verhuurde staat. Het enkele gegeven dat de woning aan de zoon van de vrouw is verhuurd doet hieraan niet af. Ter zitting heeft de man aangegeven in te stemmen met een toedeling van de waarde van de woning in verhuurde staat, maar alsnog een compensatie van de schade te verlangen. Naar het hof begrijpt betoogt de man dit ook in zijn verweer tegen het incidenteel appel van de vrouw, waarin hij bij de berekening van de overwaarde bij de waarde een bedrag optelt van € 40.000,- wegens door de huurder veroorzaakte schade. De vrouw is het hiermee niet eens en voert aan dat de schade is meegenomen in het getaxeerde bedrag. Het hof is van oordeel dat, nu de schade is veroorzaakt door de huurder(s), de man onvoldoende heeft onderbouwd op welke grond (de helft van) deze schade door de vrouw aan de man dient te worden vergoed. Ook hier geldt dat niet ter zake doet dat een van de huurders de zoon van de vrouw is. Zelfs al zou het verzoek van de man nog voor beoordeling in aanmerking komen, gelet op het late moment waarop hij dit heeft gedaan, dient het om voorgaande reden te worden afgewezen.
Zowel de vrouw als de man richten zich tegen de meerwaardeverrekening. Het hof ziet anders dan de rechtbank geen aanleiding om een meerwaardeclausule op te nemen. Het verschil tussen de waarde in verhuurde en onverhuurde staat is gering als gevolg van het achterstallige onderhoud, dat volgens de man voor € 15.000,- voor rekening van partijen en voor € 40.000,- van de huurder en voormalige medehuurder komt. Onbetwist is dat de vrouw de kosten van herstel en opknappen van de woning zonder verrekening voor haar rekening neemt met hulp van de huurder. In de meerwaardeclausule als bepaald door de rechtbank is hierin niet voorzien. Gezien het geringe verschil tussen de actuele waarde van de woning in verhuurde en onverhuurde staat, waarvan de man zelf aangeeft dat achterstallig onderhoud en daarmee een lagere waarde mede is toe te rekenen aan partijen zelf, is naar het oordeel van het hof geen reden om een meerwaardeclausule aan de toedeling van de woning aan de vrouw te verbinden. Het hof zal in zoverre de grond in de beslissing van de rechtbank verbeteren. De vrouw heeft geen belang bij toewijzing van haar verzoek de woning tegen de getaxeerde waarde aan haar toe te delen, aangezien dit verzoek al door de rechtbank is toegewezen. Verzoek I. van de vrouw en verzoek V. van de man zullen worden afgewezen. Het verzoek van de man onder IV. zal worden afgewezen, aangezien dit verzoek uitgaat van een waarde van de woning in onverhuurde staat. Zoals hiervoor overwogen, dient echter te worden uitgegaan van de waarde van de woning in verhuurde staat. De man heeft voorts geen belang bij toewijzing van zijn verzoek onder VI. In het geval de vrouw niet in staat is de woning over te nemen, heeft de rechtbank immers reeds beslist dat de woning moet worden verkocht.
Grief 16 en grief 21
4.2.7.
De man stelt in zijn zestiende grief dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de kosten en baten elkaar opheffen. De huur van € 750,- per maand wordt aan de vrouw voldaan. De man betaalt de hypothecaire lasten en de eigenaarslasten.
De man stelt in zijn grief 21 dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de huurpenningen die aan de vrouw worden voldaan. De vrouw ontvangt de huurpenningen van [adres A] van haar zoon. De man betaalt de hypotheek en de vaste lasten. De man stelt dat hij een vergoedingsrecht heeft op de vrouw van in totaal € 11.880,- (inclusief de kosten van vervanging van een deur).
4.2.8.
Het hof begrijpt dat grief 16 ziet op de overweging 2.5 van de bestreden beschikking van 13 februari 2019. Aangezien de grieven over de partneralimentatie zijn ingetrokken gaat het hof ervan uit dat dit ook geldt voor grief 16. Deze grief kan dan ook verder onbesproken blijven. Ook grief 21 kan onbesproken blijven. Het hof kan niet herleiden op welke bindende eindbeslissing deze grief ziet. Bovendien heeft de man een soortgelijke grief ook al gericht tegen de bestreden beschikking van 6 juni 2018. Het hof verwijst naar hetgeen hij over deze wijze van procederen heeft overwogen onder 4.2.2. De man zal niet ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van zijn met grief 21 corresponderende verzoeken XI en XII.
Grief 25 gebruiksvergoeding van 4 % voor [adres B]
4.2.9.
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw een gebruiksvergoeding van 4% dient te voldoen van de helft van de overwaarde althans een percentage dat het hof juist acht, met ingang vanaf het moment dat het verzoek tot echtscheiding is ingediend, althans vanaf het moment dat het hoger beroepsschrift is ingediend, althans vanaf een zodanige datum die het hof juist acht. De vrouw maakt met drie personen gebruik van de woning, terwijl de man de helft van de eigenaarslasten voldoet.
Deze grief is niet gericht tegen een eindbeslissing in de bestreden beschikking van 13 februari 2019. De rechtbank heeft dan ook geen eindbeslissing gegeven waartegen hoger beroep openstaat. Het hof zal de zaak voor dit onderwerp in de stand waarin deze bevindt zich wegens strijd met de goede procesorde (zie rov. 4.1.8) verwijzen naar de rechtbank.
Grieven in incidenteel hoger beroep vrouw:
Grief 17 en 18 Mercedes CLA AMG, met kenteken [kentekennummer] en de aandelen [Y B.V.]
4.2.10.
Zowel grief 17 als grief 18 van de vrouw betreffen voorwaardelijke grieven. Nu de voorwaarden niet zijn vervuld, omdat het hof heeft overwogen dat grief 17 en 18 van de man geen bespreking behoeven, kunnen ook grief 17 en 18 van de vrouw onbesproken blijven. Het hof zal het verzoek van de vrouw onder II afwijzen.
Grief 19 (roodstand [bankrekeningnummer 2] ) en grief 20 (roodstand [bankrekeningnummer 1] )
4.2.11.
Deze grief van de vrouw houdt verband met de grieven 19 en 20 van de man in principaal hoger beroep van de man. Zij verzoekt het hof vast te stellen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld voor en ten tijde van het huwelijk opgebouwd en te bepalen dat voor zover de vrouw meer dan de helft van de schuld voldoet zij regres heeft op de man voor het meerdere.
4.2.12.
Deze grief is niet gericht tegen een eindbeslissing in de bestreden beschikking van 13 februari 2019. De rechtbank heeft dan ook geen eindbeslissing gegeven waartegen hoger beroep openstaat. Het hof zal de zaak voor dit onderwerp in de stand waarin deze bevindt zich wegens strijd met de goede procesorde (zie rov. 4.1.8) verwijzen naar de rechtbank.
In de zaak met zaaknummer200.247.351/01
4.2.13.
De slotsom in het principaal hoger beroep van de vrouw is:
- dat alle grieven en verzoeken zijn ingetrokken en de vrouw in zoverre niet ontvankelijk zal worden verklaard;
- dat het incidenteel hoger beroep van de vrouw tegen het incidenteel hoger beroep van de man geen bespreking behoeft; en
- dat het bij wijze van voorlopige voorziening verzochte voorschot zal worden afgewezen.
De slotsom in het incidenteel hoger beroep van de man is dat:
- de grieven 1 tot en met 17 zijn ingetrokken evenals zijn verzoeken onder I tot met IV en VIII en IX en om die reden de man in zoverre niet ontvankelijk zal worden verklaard;
- de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd, zij het met verbetering van gronden waar het betreft de beslissing over de Mercedes (verzoek X) en de vaststelling van het houderschap van de aandelen in [Y B.V.] ;
- het hof de zaak zal verwijzen naar de rechtbank voor zover het betreft de grieven 20 en 21 en de daarmee corresponderende verzoeken XII en XIII alsmede grief 22 en het daarmee corresponderende verzoek XI;
- de verzoeken V, VI en VII zullen worden afgewezen, omdat hieraan geen grief of onderbouwing voorafgaat.
In de zaak met zaaknummers 200.259.198/01 en 200.259.200/01
4.2.14.
De slotsom in het principaal hoger beroep van de man is dat:
- hij zijn grieven 1 tot en met 14, alsmede de grieven 22, 23 en 24 heeft ingetrokken alsmede de daarmee corresponderende verzoeken onder I, II, VII, VIII, XVII en XVIII en daarnaast zijn verzoek onder III, zodat hij in zoverre niet ontvankelijk is;
- het hof grief 16 als ingetrokken beschouwd;
- de grieven 17 tot en met 21 en 25 geen bespreking behoeven vanwege strijd met de goede procesorde en de man niet ontvankelijk zal worden verklaard in zijn hoger beroep voor wat betreft de verzoeken X, XI, XII, XIII, XIV, XV en XVI;
- grief 15 van de man faalt.
Het hof zal de zaak verwijzen naar de rechtbank voor zover het grief 25 en het daarmee corresponderende verzoek IX betreft. De overige verzoeken van de man zullen worden afgewezen.
De slotsom in het incidenteel hoger beroep van de vrouw is dat haar grief 15 slaagt. De bestreden beschikking zal op dit punt worden bekrachtigd met verbetering van gronden. De grieven 17 en 18 behoeven geen bespreking. Haar verzoeken I en II zullen worden afgewezen. Het hof zal de zaak verwijzen naar de rechtbank voor zover het betreft de grieven 19 en 20 en het daarmee corresponderende verzoek III betreft.
4.2.15.
Het hof zal de kosten van de onderhavige procedures in hoger beroep compenseren.

5.Beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer200.247.351/01 in principaal en incidenteel hoger beroep
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep, ingesteld bij beroepschrift van 5 september 2018;
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar beroep, ingesteld bij “verweerschrift tegen incidenteel appel tevens incidenteel appel” van 4 maart 2019;
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken in incidenteel hoger beroep onder I, II, III, IV, VIII en IX;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, met verbetering van gronden als hiervoor onder 4.1.5 en 4.1.6 overwogen;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland voor verdere afdoening en beslissing, met inachtneming van hetgeen in het voorgaande, ook ten aanzien van de grieven 20, 21 (bankrekeningen) en 22 (huurpenningen) is overwogen en beslist, waarbij de rechtbank de door de man in hoger beroep nader gedane verzoeken onder XI, XII en XIII dient te betrekken;
compenseert de kosten van de procedure in principaal en incidenteel hoger beroep aldus dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;
In de voorlopige voorziening
wijst het verzoek van de vrouw af;
compenseert de kosten van de procedure in het incident aldus dat ieder de eigen kosten draagt;
In de zaak met zaaknummers200.259.198/01 en 200.259.200/01 principaal en incidenteel hoger beroep;
verklaart de man niet ontvankelijk in zijn hoger beroep voor wat betreft zijn verzoeken I, II, III, VII, VIII en XI tot en met XVIII;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, met verbetering van gronden als hiervoor onder 4.2.6 overwogen inhoudende dat geen meerwaardeclausule van toepassing is;
verwijst de zaak ten aanzien van grief 25 van de man (gebruiksvergoeding) naar de rechtbank om op de hoofdzaak te worden beslist, waarbij de rechtbank het door de man in hoger beroep nader gedane verzoek IX dient te betrekken;
verwijst de zaak ten aanzien van de grieven 19 en 20 van de vrouw (roodstand) naar de rechtbank om op de hoofdzaak te worden beslist, waarbij de rechtbank het door de vrouw in hoger beroep nader gedane verzoek III dient te betrekken;
compenseert de kosten van de procedure in principaal en incidenteel hoger beroep aldus dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer af anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. J. Jonkers en mr. C.M.J. Peters, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier en is op 10 november 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.