ECLI:NL:GHAMS:2020:12
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Incident ex artikel 223 Rv. Voorlopige voorziening. Afwijzing van het verzoek om voor de duur van de procedure een beslagvrije voet vast te stellen.
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 januari 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellant, die in Gambia woont, heeft verzocht om vaststelling van een beslagvrije voet voor de duur van de procedure. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van een eerdere beschikking van de kantonrechter in Amsterdam, die het verzoek om een beslagvrije voet had afgewezen. De appellant stelt dat hij zonder een beslagvrije voet over onvoldoende middelen van bestaan beschikt, aangezien hij wegens lichamelijke beperkingen niet kan werken en zijn pensioenuitkeringen zijn enige inkomsten zijn.
De geïntimeerde, De Nederlandsche Voorschotbank B.V. (DNV), heeft verweer gevoerd en betwist dat de appellant in Gambia woont. DNV heeft aangevoerd dat de appellant in Nederland staat ingeschreven en dat hij zich heeft ingeschreven bij een woningcorporatie. Het hof heeft overwogen dat de appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Gambia woont en dat hij daar over onvoldoende middelen van bestaan beschikt. Het hof heeft geconcludeerd dat het verzoek om een voorlopige beslagvrije voet niet kan worden toegewezen, omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 475e Rv, dat bepaalt dat een verzoek tot vaststelling van een beslagvrije voet moet worden gedaan door een schuldenaar die niet in Nederland woont of verblijft.
De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de eindbeschikking in de hoofdzaak. Het hof heeft DNV in de gelegenheid gesteld om te reageren op het beroepschrift van de appellant binnen zes weken na de uitspraak.